Jesaja 47:1-15

  • Val van Babylon (1-15)

    • Astrologen ontmaskerd (13-15)

47  Kom naar beneden en ga in het stof zitten,maagdelijke dochter Babylon.+ Ga op de grond zitten waar geen troon is,+dochter van de Chaldeeën,want mensen zullen je nooit meer week en verwend noemen.   Pak een handmolen en maal meel. Verwijder je sluier. Trek je rok uit, ontbloot je benen. Steek rivieren over.   Je naaktheid zal ontbloot worden. Je schande zal onthuld worden. Ik zal wraak nemen+ en niemand zal me tegenhouden.*   ‘Degene die ons terugkoopt— Jehovah van de legermachten is zijn naam —is de Heilige van Israël.’+   Ga zitten, zwijg en ga de duisternis in,dochter van de Chaldeeën.+ Ze zullen je niet meer Meesteres* van Koninkrijken noemen.+   Ik werd woedend op mijn volk.+ Ik ontwijdde mijn erfdeel+en ik gaf ze jou in handen.+ Maar je toonde geen medelijden met* ze.+ Zelfs op de ouderen legde je een zwaar juk.+   Je zei: ‘Ik zal altijd Meesteres* zijn, voor eeuwig.’+ Je hebt deze dingen niet ter harte genomen. Je hebt er niet bij stilgestaan hoe het zou aflopen.   Luister nu, jij die leeft voor plezier,+die veilig zit, die bij zichzelf* zegt: ‘Het draait om mij, er is niemand anders.+ Ik word geen weduwe,ik zal nooit kinderen verliezen.’+   Maar deze twee dingen zullen je plotseling overkomen, op één dag:+je zult kinderen verliezen en weduwe worden. Die zullen je met volle kracht treffen+vanwege* al je toverkunsten en al je krachtige bezweringen.+ 10  Je vertrouwde op je slechtheid. Je zei: ‘Niemand ziet me.’ Je wijsheid en kennis hebben je misleiden je zegt bij jezelf:* ‘Het draait om mij, er is niemand anders.’ 11  Maar je zult ellende meemakenen geen van je tovermiddelen zal het tegenhouden.* Tegenspoed zal je overvallen, je zult het niet kunnen afwenden. Plotseling zul je ten val komen, als nooit tevoren.+ 12  Ga maar door met je bezweringen en al je toverkunsten,+waarmee je je van jongs af aan hebt vermoeid. Misschien heb je er wat aan. Misschien kun je indruk maken op mensen. 13  Je bent moe geworden van al je raadgevers. Laat ze nu opstaan en je komen redden,degenen die de hemel aanbidden,* die naar de sterren staren,+die bij elke nieuwemaan vertellenwelke dingen je zullen overkomen. 14  Kijk! Ze zijn als stoppels. Een vuur zal ze verbranden. Ze kunnen zichzelf* niet redden uit de macht van de vlammen. Dit is geen houtskool om je aan te warmenen dit is geen vuur om bij te zitten. 15  Dat is wat je aan je bezweerders zult hebben,aan degenen met wie je je van jongs af aan hebt vermoeid. Ze zullen rondzwerven, ieder zijn eigen kant op.* Er zal niemand zijn die je redt.+

Voetnoten

Of mogelijk ‘ik zal niemand vriendelijk behandelen’.
Of ‘Koningin’.
Of ‘barmhartigheid voor’.
Of ‘Koningin’.
Lett.: ‘in haar hart’.
Of mogelijk ‘ondanks’.
Lett.: ‘in je hart’.
Of ‘je zult niet weten hoe je het moet bezweren’.
Of mogelijk ‘degenen die de hemel verdelen’, ‘de astrologen’.
Of ‘hun ziel’.
Lett.: ‘naar zijn eigen streek’.