Job 31:1-40

  • Job verdedigt zijn trouw (1-40)

    • ‘Een verbond met mijn ogen’ (1)

    • Wil door God gewogen worden (6)

    • Pleegt geen overspel (9-12)

    • Heeft geen liefde voor geld (24, 25)

    • Aanbidt geen afgoden (26-28)

31  Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen.+ Hoe zou ik dan ongepaste aandacht kunnen geven aan een jonge vrouw?*+   Wat zou ik dan krijgen van God in de hemel,welke erfenis van de Almachtige daarboven?   Boosdoeners wacht toch de ondergangen wie slechte dingen doet ellende?+   Ziet hij mijn wegen niet+en telt hij niet al mijn stappen?   Heb ik ooit op het leugenpad* gewandeld? Heeft mijn voet zich naar bedrog gehaast?+   Laat God me wegen op een nauwkeurige weegschaal.+ Dan zal hij zien dat ik trouw* ben.+   Als mijn voetstappen van de weg afwijken,+mijn hart mijn ogen volgt+of er vuil aan mijn handen kleeft,   dan mogen anderen eten wat ik zaai+en dan mag wat ik plant ontworteld worden.*   Als mijn hart verleid is door een vrouw+en ik bij de deur van mijn buurman op de loer lig,+ 10  dan mag mijn vrouw graan malen voor een andere manen mogen andere mannen gemeenschap met haar hebben.*+ 11  Want dat zou schaamteloos gedrag zijn,een zonde die straf verdient van de rechters.+ 12  Het zou een vuur zijn dat verslindt en vernietigt,*+dat zelfs de wortels van mijn opbrengst compleet verteert.* 13  Als ik mijn slaaf of slavin hun recht heb onthoudenwanneer ze een klacht* tegen mij hadden, 14  wat kan ik dan doen als God me erop aanspreekt?* Wat kan ik zeggen als hij me ter verantwoording roept?+ 15  Degene die mij in de schoot vormde, heeft toch ook hen gemaakt?+ Zijn we niet vóór onze geboorte* door dezelfde gevormd?+ 16  Weigerde ik de armen te geven wat ze vroegen+of vulde ik de ogen van de weduwe met tranen?*+ 17  At ik mijn maaltijd alleen open deelde ik niet met de weeskinderen?+ 18  (Vanaf mijn jeugd heb ik als een vader de wees* grootgebrachten van jongs af* aan stond ik de weduwe* bij.) 19  Zag ik ooit iemand omkomen die geen kleding had,een arme die niets had om zich te bedekken?+ 20  Weigerde ik hem* de wol van mijn schapenom zich te kunnen warmen en mij daarvoor te zegenen?+ 21  Balde ik mijn vuist tegen de wees+als hij mijn hulp nodig had in de stadspoort?*+ 22  Dan mag mijn arm* van mijn schouder vallen,dan mag die bij de elleboog* gebroken worden. 23  Want ik voelde diepe angst voor een ramp van Goden ik kon niet standhouden tegenover zijn waardigheid. 24  Heb ik op goud vertrouwdof tot zuiver goud gezegd: “Jij bent mijn garantie”?+ 25  Ben ik blij geweest over mijn grote rijkdom+omdat ik veel bezittingen had verzameld?+ 26  Heb ik ooit de zon* zien schijnenof de maan in zijn pracht voorbij zien glijden+ 27  terwijl mijn hart in het geheim werd verleiden mijn mond ze vereerde door mijn hand te kussen?+ 28  Dat zou een zonde zijn geweest die straf verdient van de rechters,want ik zou de ware God daarboven ontrouw zijn geweest. 29  Heb ik ooit genoten van de ondergang van mijn vijand+of me verkneukeld als hem kwaad overkwam? 30  Nooit heb ik mijn mond laten zondigendoor met een vloek om zijn leven* te vragen.+ 31  Hebben de mannen van mijn tent niet gezegd: “Is er iemand te vinden die niet van zijn voedsel* heeft genoten?”+ 32  Geen vreemdeling* hoefde buiten te overnachten.+ Ik opende mijn deuren voor de reiziger. 33  Heb ik ooit net als anderen geprobeerd mijn overtredingen te verbergen+door mijn fout weg te stoppen in de zak van mijn kleding? 34  Ben ik ooit bang geweest voor de reactie van de massaof voor de verachting van andere familieszodat ik me stilhield en niet naar buiten durfde? 35  Was er maar iemand die naar me luisterde!+ Ik zou mijn handtekening zetten onder wat ik heb gezegd. Laat de Almachtige me antwoorden!+ Had mijn beschuldiger de aanklachten maar in een document geschreven! 36  Ik zou het op mijn schouder ronddragenen als een kroon op mijn hoofd zetten. 37  Ik zou verantwoording aan hem afleggen voor elke stap die ik deed. Ik zou hem vol vertrouwen benaderen, als een vorst. 38  Als mijn eigen grond tegen me zou roepenen zijn voren samen zouden huilen, 39  als ik zijn opbrengst heb gegeten zonder te betalen+of als ik zijn eigenaars* tot wanhoop heb gedreven,+ 40  mogen er voor mij dan doorns opschieten in plaats van tarween stinkend onkruid in plaats van gerst.’ Hier eindigen de woorden van Job.

Voetnoten

Lett.: ‘maagd’.
Of mogelijk ‘met mannen van onwaarheid’.
Of ‘rechtschapen’.
Of ‘mogen mijn nakomelingen uitgeroeid worden’.
Lett.: ‘over haar neerknielen’.
Lett.: ‘doorvreet tot de vernietiging’.
Of ‘heel mijn opbrengst ontwortelt’.
Of ‘rechtszaak’.
Lett.: ‘opstaat’.
Lett.: ‘in de schoot’.
Lett.: ‘liet (...) verkwijnen’.
Lett.: ‘hem’.
Lett.: ‘van de schoot van mijn moeder af’.
Lett.: ‘haar’.
Lett.: ‘zijn lendenen’.
Of mogelijk ‘als ik zag dat ik bijval had in de stadspoort’.
Of ‘schouderblad’.
Of ‘uit de kom’, ‘van het opperarmbeen’.
Lett.: ‘het licht’.
Of ‘ziel’.
Lett.: ‘vlees’.
Of ‘inwonende vreemdeling’.
Of ‘de ziel van zijn eigenaars’.