Volgens Johannes 20:1-31

  • Het lege graf (1-10)

  • Jezus verschijnt aan Maria Magdalena (11-18)

  • Jezus verschijnt aan discipelen (19-23)

  • Thomas twijfelt maar is later overtuigd (24-29)

  • Doel van deze boekrol (30, 31)

20  Vroeg op de eerste dag van de week, terwijl het nog donker was, kwam Maria Magdale̱na bij het graf.*+ Ze zag dat de steen voor het graf* al was weggehaald.+  Ze rende dus naar Simon Petrus en de andere discipel, aan wie Jezus gehecht was,+ en zei tegen ze: ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald,+ en we weten niet waar ze hem hebben neergelegd.’  Petrus en de andere discipel gingen op weg naar het graf.  De twee renden samen weg, maar de andere discipel rende sneller dan Petrus en kwam als eerste bij het graf aan.  Hij boog zich voorover en zag de linnen doeken liggen,+ maar hij ging niet naar binnen.  Even later kwam ook Simon Petrus bij het graf aan. Hij ging naar binnen en zag de linnen doeken liggen.  De doek die om Jezus’ hoofd had gezeten, lag niet bij de andere stroken stof, maar lag apart opgerold op een andere plek.  Toen ging ook de andere discipel, die als eerste bij het graf was aangekomen, naar binnen. Hij zag het en geloofde.  Want ze hadden het Schriftgedeelte waarin stond dat hij uit de dood moest opstaan nog niet begrepen.+ 10  Toen gingen de discipelen terug naar huis. 11  Maar Maria bleef buiten bij het graf staan en huilde. Huilend boog ze zich voorover om in het graf te kijken. 12  Op de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen, zag ze twee engelen+ in witte kleren zitten, één aan het hoofdeind en één aan het voeteneind. 13  Ze vroegen haar: ‘Waarom huil je?’ Ze antwoordde: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald, en ik weet niet waar ze hem hebben neergelegd.’ 14  Nadat ze dat had gezegd, draaide ze zich om en zag ze Jezus staan, maar ze besefte niet dat het Jezus was.+ 15  Jezus zei tegen haar: ‘Waarom huil je? Wie zoek je?’ Omdat ze dacht dat het de tuinman was, zei ze tegen hem: ‘Mijnheer, als u hem hebt weggehaald, zeg me dan waar u hem hebt neergelegd, dan zal ik hem meenemen.’ 16  Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei tegen hem in het Hebreeuws: ‘Rabboni!’ (Dat betekent ‘Meester!’) 17  Jezus zei tegen haar: ‘Houd me niet vast, want ik ben nog niet naar de Vader opgestegen. Maar ga naar mijn broeders+ en vertel hun: “Ik stijg op naar mijn Vader+ en jullie Vader en naar mijn God+ en jullie God.”’ 18  Maria Magdale̱na ging naar de discipelen en liet ze weten: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde hun wat hij tegen haar had gezegd.+ 19  Laat op die dag, de eerste dag van de week, waren de discipelen bij elkaar. Uit angst voor de Joden hadden ze de deuren op slot gedaan. Jezus kwam in hun midden staan en zei tegen ze: ‘Vrede zij met jullie.’+ 20  Nadat hij dat had gezegd, liet hij hun zijn handen en zijn zij zien.+ De discipelen waren blij toen ze de Heer zagen.+ 21  ‘Vrede zij met jullie’,+ zei Jezus nog een keer tegen ze. ‘Zoals de Vader mij heeft gestuurd,+ stuur ik ook jullie.’+ 22  Nadat hij dat had gezegd, blies hij op hen en zei: ‘Ontvang heilige geest.+ 23  Als jullie de zonden van iemand vergeven, dan zijn ze vergeven. Vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.’ 24  Maar Thomas,+ één van de twaalf, die de Tweeling werd genoemd, was niet bij hen toen Jezus kwam. 25  De andere discipelen vertelden hem dus: ‘We hebben de Heer gezien!’ Maar hij zei tegen ze: ‘Alleen als ik in zijn handen de wonden* van de spijkers zie en mijn vinger in de wonden van de spijkers steek, en als ik mijn hand in zijn zij steek,+ zal ik het geloven.’ 26  Acht dagen later waren zijn discipelen opnieuw bij elkaar, en Thomas was erbij. Hoewel de deuren op slot waren, kwam Jezus in hun midden staan. Hij zei: ‘Vrede zij met jullie.’+ 27  Vervolgens zei hij tegen Thomas: ‘Leg je vinger hier en zie mijn handen, en steek je hand in mijn zij. Twijfel niet langer* maar geloof.’ 28  Thomas antwoordde hem: ‘Mijn Heer en mijn God!’ 29  Jezus zei tegen hem: ‘Geloof je omdat je me hebt gezien? Gelukkig zijn degenen die niet hebben gezien en toch geloven.’ 30  Jezus heeft natuurlijk nog veel meer wonderen* in het bijzijn van de discipelen gedaan, die niet in deze boekrol zijn opgeschreven.+ 31  Maar deze zijn opgeschreven zodat jullie geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en zodat jullie vanwege dat geloof leven hebben door zijn naam.+

Voetnoten

Of ‘herinneringsgraf’.
Of ‘herinneringsgraf’.
Of ‘het teken’.
Of ‘wees niet langer ongelovig’.
Lett.: ‘tekenen’.