Jozua 3:1-17

  • Israël steekt Jordaan over (1-17)

3  Toen stond Jozua ’s morgens vroeg op, en hij en alle Israëlieten* vertrokken uit Si̱ttim+ en kwamen bij de Jordaan. Daar overnachtten ze voordat ze de oversteek maakten.  Na drie dagen gingen de beambten+ het hele kamp door  en gaven het volk het bevel: ‘Zodra jullie zien dat de ark van het verbond van Jehovah, je God, door de Levitische priesters wordt gedragen,+ moeten jullie het kamp opbreken en de ark volgen.  Maar bewaar een afstand van zo’n 2000 el* en kom er niet dichter bij. Dan weten jullie welke weg jullie moeten gaan, want jullie zijn nog niet eerder langs deze weg gekomen.’  Hierna zei Jozua tegen het volk: ‘Heilig je,+ want morgen zal Jehovah bijzondere dingen in jullie midden doen.’+  Tegen de priesters zei Jozua: ‘Neem de ark+ van het verbond op en ga voor het volk uit.’ Ze namen de ark van het verbond dus op en gingen voor het volk uit.  Daarna zei Jehovah tegen Jozua: ‘Vanaf vandaag zal ik ervoor zorgen dat je bij heel Israël in hoog aanzien komt te staan,+ zodat ze weten dat ik met je zal zijn,+ net zoals ik met Mozes ben geweest.+  Je moet de priesters die de ark van het verbond dragen de volgende opdracht geven: “Als jullie bij het water van de Jordaan komen, moeten jullie in de Jordaan stil blijven staan.”’+  En Jozua zei tegen de Israëlieten: ‘Kom hierheen en luister naar de woorden van Jehovah, je God.’ 10  Daarna zei Jozua: ‘Hierdoor zullen jullie weten dat er een levende God in jullie midden is,+ en dat hij de Kanaänieten, de Hethieten, de Hevieten, de Ferezieten, de Girgasieten, de Amorieten en de Jebusieten zeker voor jullie zal verdrijven.+ 11  Kijk! De ark van het verbond van de Heer van de hele aarde gaat vóór jullie uit de Jordaan in. 12  Kies nu uit de stammen van Israël 12 mannen, één per stam,+ 13  en zodra de priesters die de ark van Jehovah, de Heer van de hele aarde, dragen met hun voetzolen het water van de Jordaan raken,* zal het water van de Jordaan dat stroomafwaarts komt, tegengehouden worden en blijven staan als een dam.’*+ 14  Het volk brak dus vlak voordat ze de Jordaan overstaken het tentenkamp op, en de priesters die de ark+ van het verbond droegen, gingen voor het volk uit. 15  Zodra de priesters die de ark droegen de Jordaan bereikten en hun voeten in het water zetten (de Jordaan treedt de hele oogsttijd buiten zijn oevers),+ 16  bleef het water stroomopwaarts staan. Heel ver weg bij de stad Adam (in de buurt van Za̱rethan) rees het water op als een dam,* terwijl het water dat naar de Zee van de Ara̱ba (de Zoutzee)* liep, wegstroomde. Het water werd tegengehouden, en het volk stak de rivier over ter hoogte van Jericho. 17  Terwijl de priesters die de ark van Jehovah’s verbond droegen, midden in de droge bedding van de Jordaan stil bleven staan,+ trok heel Israël de droge rivierbedding over,+ totdat het hele volk de Jordaan was overgestoken.

Voetnoten

Lett.: ‘zonen van Israël’.
Ongeveer 890 m. Zie App. B14.
Of ‘met hun voetzolen in (...) rusten’.
Of ‘muur’.
Of ‘muur’.
D.w.z. de Dode Zee.