Volgens Lukas 2:1-52

  • Geboorte van Jezus (1-7)

  • Engelen verschijnen aan herders (8-20)

  • Besnijdenis en reiniging (21-24)

  • Simeon ziet de Christus (25-35)

  • Anna vertelt over het kind (36-38)

  • Terug naar Nazareth (39, 40)

  • Twaalfjarige Jezus in tempel (41-52)

2  In die tijd gaf Caesar Augustus het bevel dat de hele bewoonde aarde zich moest laten inschrijven.  (Deze eerste inschrijving vond plaats toen Quiri̱nius gouverneur van Syrië was.)  Alle mensen gingen op weg om zich in hun eigen stad te laten inschrijven.  Natuurlijk deed ook Jozef+ dit. Hij vertrok uit de stad Na̱zareth in Galilea en ging naar Judea, naar Davids stad, die Bethlehem+ wordt genoemd. Hij stamde namelijk af van het huis en de familie van David.  Hij ging op weg om zich te laten inschrijven samen met Maria, met wie hij inmiddels getrouwd was+ en die nu hoogzwanger was.+  Terwijl ze daar waren, kwam het moment dat ze moest bevallen.  Ze bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene.+ Ze wikkelde hem in doeken en legde hem in een voederbak,+ omdat er geen plaats voor hen was in de herberg.  Er waren in die streek ook herders, die de nacht buiten doorbrachten om op hun kudde te passen.  Ineens stond Jehovah’s* engel voor ze, en ze werden omgeven door de glans van Jehovah’s* pracht. Ze schrokken hevig. 10  Maar de engel zei tegen ze: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws vertellen dat het hele volk grote vreugde zal brengen. 11  Vandaag is in de stad van David+ jullie redder+ geboren. Hij is Christus, de Heer.+ 12  Zo kunnen jullie hem herkennen: jullie zullen een baby vinden die in doeken gewikkeld is en in een voederbak ligt.’ 13  Plotseling was er bij de engel een groot hemels leger+ dat God loofde en zei: 14  ‘Glorie in de hoogste hoogten aan God, en vrede op aarde onder mensen van goede wil.’* 15  Toen de engelen waren teruggegaan naar de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Laten we meteen naar Bethlehem gaan om te zien wat er is gebeurd en wat Jehovah* ons heeft bekendgemaakt.’ 16  Ze gingen er snel naartoe en vonden Maria en Jozef, en ook de baby, die in de voederbak lag. 17  Toen ze dat zagen, vertelden ze wat hun over het kind was gezegd. 18  En iedereen die het hoorde, was verbaasd over wat de herders vertelden, 19  maar Maria bewaarde al die woorden in haar hart+ en dacht na over de betekenis ervan. 20  Toen gingen de herders terug. Ze eerden en loofden God vanwege alles wat ze hadden gezien en gehoord — het was precies zoals het hun was gezegd. 21  Na acht dagen, toen het kind besneden moest worden,+ kreeg het de naam Jezus, de naam die de engel had genoemd voordat zijn moeder zwanger werd.+ 22  Toen de tijd kwam dat ze zich volgens de wet van Mozes moesten reinigen,+ brachten ze hem naar Jeruzalem om hem aan Jehovah* aan te bieden, 23  zoals in Jehovah’s* wet geschreven staat: ‘Elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht* moet heilig worden genoemd voor Jehovah.’*+ 24  Ze brachten een slachtoffer zoals de wet van Jehovah* voorschrijft: ‘Een koppel tortelduiven of twee jonge duiven.’+ 25  In Jeruzalem woonde een man die Simeon heette. Die rechtvaardige, diepgelovige man keek uit naar de tijd dat Israël getroost zou worden,+ en op hem rustte heilige geest. 26  Bovendien had God hem door de heilige geest onthuld dat hij niet zou sterven voordat hij de Christus van Jehovah* had gezien. 27  Geleid door de geest ging hij de tempel binnen. Toen Jezus’ ouders hun kind binnenbrachten om voor hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is,+ 28  nam hij het kind in zijn armen, loofde God en zei: 29  ‘Soevereine Heer, uw slaaf kan nu in vrede gaan,+ zoals u hebt gezegd. 30  Want mijn ogen hebben het middel tot redding gezien+ 31  waar u voor de ogen van alle volken in hebt voorzien:+ 32  een licht+ dat de sluier van de volken zal verwijderen+ en uw volk Israël tot eer zal strekken.’ 33  Toen de vader en moeder hoorden wat er over hun kind werd gezegd, stonden ze versteld. 34  Simeon zegende hen en zei tegen Maria, de moeder van het kind: ‘Dit kind is aangesteld om velen in Israël ten val te brengen+ en velen weer te laten opstaan+ en om een omstreden teken te zijn+ 35  (ja, je* zult doorboord worden met een lang zwaard),+ zodat onthuld zal worden wat er in het hart van velen leeft.’ 36  Er was daar ook een profetes die Anna heette, de dochter van Fa̱nuël, uit de stam Aser. Ze was al op leeftijd en ze was vroeger zeven jaar getrouwd geweest.* 37  Nu was ze een weduwe van 84 jaar. Ze was altijd in de tempel te vinden en deed dag en nacht heilige dienst met vasten en smeekgebeden. 38  Op dat moment kwam ze naar hen toe en begon God te danken. Iedereen die uitkeek naar de bevrijding van Jeruzalem+ vertelde ze over het kind. 39  Nadat ze alles hadden gedaan wat de wet van Jehovah* voorschrijft,+ gingen ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats, Na̱zareth.+ 40  Het kind groeide op en werd sterk. Hij was vol wijsheid en hij bleef Gods gunst genieten.+ 41  Zijn ouders hadden de gewoonte om elk jaar naar Jeruzalem te gaan voor het paschafeest.+ 42  Toen hij 12 jaar was, gingen ze zoals ze gewend waren naar het feest.+ 43  Na afloop van het feest begonnen ze aan de terugreis, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het in de gaten hadden. 44  Omdat ze ervan uitgingen dat hij bij het reisgezelschap was, gingen ze pas na een hele dag te hebben gereisd op zoek naar hem onder hun familieleden en kennissen. 45  Maar ze konden hem niet vinden. Daarom gingen ze terug naar Jeruzalem en zochten hem overal. 46  Uiteindelijk vonden ze hem na drie dagen in de tempel, waar hij tussen de leraren zat. Hij luisterde naar ze en stelde ze vragen. 47  Iedereen die hem hoorde, bleef zich verbazen over zijn inzicht en zijn antwoorden.+ 48  Toen zijn ouders hem zagen, waren ze verbijsterd. Zijn moeder zei tegen hem: ‘Kind, waarom heb je ons dit aangedaan? Je vader en ik waren zo ongerust! We hebben overal naar je gezocht.’ 49  Hij antwoordde: ‘Waarom waren jullie naar mij op zoek? Wisten jullie niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’+ 50  Maar ze begrepen niet wat hij bedoelde. 51  Toen ging hij met hen terug naar Na̱zareth, en hij bleef aan hen onderworpen.*+ En zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart.+ 52  Terwijl Jezus opgroeide, kreeg hij steeds meer wijsheid en kwam hij steeds meer in de gunst bij God en bij de mensen.

Voetnoten

Of ‘mensen die hij goedkeurt’.
Lett.: ‘al wat mannelijk is dat de moederschoot opent’.
Of ‘je eigen ziel’.
Lett.: ‘ze had vanaf haar maagdelijkheid zeven jaar met een man geleefd’.
Of ‘gehoorzaam’.