Numeri 3:1-51

  • Aärons zonen (1-4)

  • Levieten uitgekozen voor dienst (5-39)

  • Eerstgeborenen losgekocht (40-51)

3  Dit waren de afstammelingen* van Aäron en Mozes in de tijd dat Jehovah op de berg Sinaï+ met Mozes sprak.  De namen van de zonen van Aäron waren: Na̱dab, de eerstgeboren zoon, Abi̱hu,+ Elea̱zar+ en I̱thamar.+  Dat waren de namen van Aärons zonen, de gezalfde priesters die waren geïnstalleerd* om als priester te dienen.+  Maar Na̱dab en Abi̱hu stierven voor de ogen van Jehovah toen ze in de Sinaïwoestijn onwettig vuur vóór Jehovah offerden,+ en ze hadden geen zonen. Elea̱zar+ en I̱thamar+ bleven samen met hun vader Aäron als priester dienen.  Jehovah zei tegen Mozes:  ‘Laat de stam Levi+ naar voren komen en zich voor de priester Aäron opstellen, en ze zullen dienst voor hem doen.+  Ze moeten hun verantwoordelijkheden tegenover hem en tegenover de hele gemeenschap vóór de tent van samenkomst nakomen door tabernakeldienst te doen.  Ze hebben de zorg voor alle voorwerpen+ van de tent van samenkomst, en ze moeten hun verantwoordelijkheden tegenover de Israëlieten nakomen door tabernakeldienst+ te doen.  Stel de Levieten ter beschikking van Aäron en zijn zonen. Ze zijn* aan hem gegeven uit de Israëlieten.+ 10  Je moet Aäron en zijn zonen aanstellen en ze moeten hun taken als priester uitvoeren.+ Elke onbevoegde* die in de buurt komt, moet ter dood worden gebracht.’+ 11  Vervolgens zei Jehovah tegen Mozes: 12  ‘Luister, ik neem de Levieten uit het midden van de Israëlieten in de plaats van alle eerstgeborenen* van de Israëlieten,+ en de Levieten zullen van mij worden. 13  Want elke eerstgeborene is van mij.+ Op de dag dat ik alle eerstgeborenen in Egypte doodde,+ heb ik elke eerstgeborene in Israël voor mijzelf geheiligd, van mens tot dier.+ Ze moeten van mij worden. Ik ben Jehovah.’ 14  Jehovah zei verder tegen Mozes in de Sinaïwoestijn:+ 15  ‘Registreer de zonen van Levi volgens hun vaderlijke huizen en hun families. Alle mannelijke personen van één maand en ouder moet je registreren.’+ 16  Mozes registreerde hen op bevel van Jehovah, zoals hem was opgedragen. 17  Dit waren de namen van de zonen van Levi: Ge̱rson, Ke̱hath en Mera̱ri.+ 18  Dit waren de namen van de zonen van Ge̱rson volgens hun families: Li̱bni en Si̱meï.+ 19  De zonen van Ke̱hath volgens hun families waren A̱mram, Ji̱zhar, He̱bron en U̱zziël.+ 20  De zonen van Mera̱ri volgens hun families waren Ma̱hli+ en Mu̱si.+ Dat waren de families van de Levieten volgens hun vaderlijke huizen. 21  Van Ge̱rson stamden de familie van de Libnieten+ en de familie van de Simeïeten af. Dat waren de families van de Gersonieten. 22  Het aantal mannelijke personen van één maand en ouder dat werd geregistreerd, was 7500.+ 23  De families van de Gersonieten hadden hun kamp achter de tabernakel,+ aan de westkant. 24  Het hoofd van het vaderlijk huis van de Gersonieten was E̱ljasaf, de zoon van La̱ël. 25  De zonen van Ge̱rson hadden de verantwoordelijkheid+ om in de tent van samenkomst te zorgen voor de tabernakel en de tent,+ het dekkleed,+ de afscherming*+ voor de ingang van de tent van samenkomst, 26  de doeken+ voor het voorhof, de afscherming+ voor de ingang van het voorhof rondom de tabernakel en het altaar, de bijbehorende tentkoorden, en voor alle taken die daarmee verband hielden. 27  Van Ke̱hath stamden de volgende families af: de Amramieten, de Jizharieten, de Hebronieten en de Uzziëlieten. Dat waren de families van de Kehathieten.+ 28  Het aantal mannelijke personen van één maand en ouder was 8600. Zij hadden de taak zorg te dragen voor de heilige plaats.+ 29  De families van de zonen van Ke̱hath hadden hun kamp aan de zuidkant van de tabernakel.+ 30  Het hoofd van het vaderlijk huis van de families van de Kehathieten was Eliza̱fan, de zoon van U̱zziël.+ 31  Zij hadden de verantwoordelijkheid om te zorgen voor de ark,+ de tafel,+ de lampenstandaard,+ de altaren,+ de voorwerpen+ voor de dienst in de heilige plaats en de afscherming,+ en voor alle taken die daarmee verband hielden.+ 32  De leider van de familiehoofden van de Levieten was Elea̱zar,+ de zoon van de priester Aäron. Hij hield toezicht op degenen die zorg droegen voor de heilige plaats. 33  Van Mera̱ri stamden de familie van de Mahlieten en de familie van de Musieten af. Dat waren de families van Mera̱ri.+ 34  Het aantal mannelijke personen van één maand en ouder dat werd geregistreerd, was 6200.+ 35  Het hoofd van het vaderlijk huis van de families van Mera̱ri was Zu̱riël, de zoon van Abi̱chaïl. Zij hadden hun kamp aan de noordkant van de tabernakel.+ 36  De zonen van Mera̱ri waren verantwoordelijk voor de paneellijsten+ van de tabernakel met de bijbehorende stangen,+ zuilen+ en voetstukken,* alle bijbehorende voorwerpen+ en alle taken die daarmee verband hielden,+ 37  en ook voor de zuilen rondom het voorhof met de bijbehorende voetstukken,+ tentpinnen en tentkoorden. 38  Mozes en Aäron en zijn zonen hadden hun kamp vóór de tabernakel, aan de oostkant, vóór de tent van samenkomst, richting zonsopgang. Zij hadden de taak zorg te dragen voor het heiligdom; dat was hun verplichting tegenover de Israëlieten. Elke onbevoegde* die in de buurt kwam, moest ter dood worden gebracht.+ 39  Het totale aantal mannelijke Levieten van één maand en ouder dat Mozes en Aäron in opdracht van Jehovah volgens hun families registreerden, was 22.000. 40  Toen zei Jehovah tegen Mozes: ‘Registreer alle mannelijke eerstgeborenen van de Israëlieten van één maand en ouder.+ Tel ze en maak een lijst van hun namen. 41  Je moet voor mij de Levieten nemen in de plaats van alle eerstgeboren Israëlieten,+ en het vee van de Levieten in de plaats van alle eerstgeborenen van het vee van de Israëlieten.+ Ik ben Jehovah.’ 42  Vervolgens registreerde Mozes alle eerstgeboren Israëlieten, zoals Jehovah hem had opgedragen. 43  Het aantal mannelijke eerstgeborenen van één maand en ouder dat werd geregistreerd, was 22.273. 44  Jehovah zei verder tegen Mozes: 45  ‘Neem de Levieten in de plaats van alle eerstgeboren Israëlieten, en neem het vee van de Levieten in de plaats van hun vee, en de Levieten moeten van mij worden. Ik ben Jehovah. 46  Als losprijs+ voor de 273 eerstgeboren Israëlieten die er méér zijn dan het aantal Levieten+ 47  moet je vijf sikkels* per persoon nemen+ volgens de standaardsikkel van de heilige plaats.* (Een sikkel komt overeen met 20 gera.)*+ 48  Je moet het geld aan Aäron en zijn zonen geven als losprijs voor degenen die er méér zijn dan zij.’ 49  Mozes nam dus het geld in ontvangst waarmee degenen die er méér waren dan het aantal Levieten zouden worden losgekocht. 50  Hij ontving het geld van de eerstgeboren Israëlieten: 1365 sikkels volgens de standaardsikkel van de heilige plaats. 51  Toen gaf Mozes het geld van de losprijs aan Aäron en zijn zonen in overeenstemming met het woord* van Jehovah, zoals Jehovah Mozes had opgedragen.

Voetnoten

Lett.: ‘generaties’.
Lett.: ‘van wie de hand was gevuld’.
Lett.: ‘ze zijn gegevenen’.
Lett.: ‘vreemde’, een man die niet uit Aärons familie kwam.
Lett.: ‘elke eerstgeborene die de moederschoot opent’.
Of ‘het gordijn’.
D.w.z. voetstukken met een gat waarin een pin paste.
Lett.: ‘vreemde’, iemand die geen Leviet was.
Een sikkel woog 11,4 g. Zie App. B14.
Of ‘volgens de heilige sikkel’.
Een gera woog 0,57 g. Zie App. B14.
Lett.: ‘de mond’.