Genesis 18:1-33

  • Drie engelen bij Abraham (1-8)

  • Zoon beloofd aan Sara, ze lacht (9-15)

  • Abraham pleit voor Sodom (16-33)

18  Later verscheen Jehovah+ aan Abraham bij de grote bomen van Ma̱mré.+ Het was op het heetst van de dag en Abraham zat bij de ingang van zijn tent.  Toen hij opkeek, zag hij een eindje verderop drie mannen staan.+ Meteen haastte hij zich van de ingang van de tent naar ze toe en boog diep.  Hij zei: ‘Jehovah, als ik uw goedkeuring heb, ga uw dienaar dan alstublieft niet voorbij.  Ik zal wat water laten halen zodat uw voeten gewassen kunnen worden.+ Daarna kunt u uitrusten onder de boom.  Nu u bij uw dienaar bent gekomen, zal ik wat brood halen zodat u weer op krachten kunt komen.* Daarna kunt u verder reizen.’ Ze antwoordden: ‘Prima. Doe maar wat je hebt gezegd.’  Abraham haastte zich naar de tent, naar Sara. ‘Snel!’, zei hij. ‘Neem drie maten* meelbloem, kneed het deeg en maak er broden van.’  Vervolgens liep Abraham vlug naar de kudde en koos een malse jonge stier uit. Hij gaf die aan zijn dienaar, die zich haastte om het dier klaar te maken.  Daarna pakte hij boter, melk en de jonge stier die hij had laten klaarmaken en zette hun alles voor. Terwijl ze aten, bleef hij bij hen onder de boom staan.+  Ze zeiden tegen hem: ‘Waar is je vrouw Sara?’+ Hij antwoordde: ‘In de tent.’ 10  Toen zei een van hen: ‘Volgend jaar rond deze tijd zal ik bij je terugkomen en dan zal je vrouw Sara een zoon hebben.’+ Maar Sara stond te luisteren bij de ingang van de tent, achter de man. 11  Abraham en Sara waren al op hoge leeftijd,+ en Sara was te oud om nog kinderen te krijgen.*+ 12  Daarom lachte Sara in zichzelf en zei: ‘Zal ik echt nog die vreugde kennen, ook al ben ik verwelkt en is mijn heer oud?’+ 13  Toen zei Jehovah tegen Abraham: ‘Waarom heeft Sara gelachen en gezegd: “Zal ik echt een kind krijgen, ook al ben ik oud?” 14  Is er ook maar iets onmogelijk voor Jehovah?+ Volgend jaar rond deze tijd zal ik bij je terugkomen en dan zal Sara een zoon hebben.’ 15  Maar Sara ontkende het en zei: ‘Ik heb niet gelachen!’, want ze was bang. Maar hij zei: ‘Jawel, je hebt wél gelachen.’ 16  Toen de mannen opstonden om te vertrekken, keken ze naar beneden in de richting van Sodom.+ Abraham liep een eind met ze mee. 17  Jehovah zei: ‘Zou ik voor Abraham verborgen houden wat ik ga doen?+ 18  Het staat vast dat uit Abraham een groot en machtig volk zal voortkomen, en alle volken op aarde zullen via hem gezegend worden.*+ 19  Want ik heb hem leren kennen en weet dat hij zijn zonen en al zijn nakomelingen zal opdragen Jehovah’s weg te volgen door te doen wat goed en juist is,+ zodat Jehovah kan doen wat hij Abraham heeft beloofd.’ 20  Toen zei Jehovah: ‘Er wordt luid over Sodom en Gomorra geklaagd,+ en hun zonden zijn heel groot.+ 21  Ik zal afdalen om te zien of het geklaag dat me bereikt heeft over hun slechte daden terecht is. En als dat niet zo is, zal ik het te weten komen.’+ 22  De mannen vertrokken en gingen in de richting van Sodom, maar Jehovah+ bleef bij Abraham. 23  Abraham kwam dichterbij en zei: ‘Gaat u echt de goede* mensen samen met de slechte mensen vernietigen?+ 24  Stel dat er 50 rechtvaardigen in de stad zijn, zult u hen dan vernietigen? Zou u de plaats niet vergeven vanwege die 50 rechtvaardigen? 25  Het is ondenkbaar dat u de goede* met de slechte mensen ter dood zou brengen, zodat het met de goede* mensen net zo zou aflopen als met de slechte!+ Dat zou u nooit doen.+ Zal de Rechter van de hele aarde niet doen wat rechtvaardig is?’+ 26  Toen zei Jehovah: ‘Als ik in Sodom 50 rechtvaardigen in de stad vind, zal ik de hele plaats vanwege hen vergeven.’ 27  Daarop zei Abraham: ‘Alstublieft Jehovah, mag ik zo vrij zijn om tot u te spreken, hoewel ik stof en as ben? 28  Stel dat er aan de 50 rechtvaardigen vijf ontbreken. Zult u dan de hele stad verwoesten vanwege die vijf?’ Hij antwoordde: ‘Ik zal de stad niet verwoesten als ik er 45 vind.’+ 29  Maar Abraham sprak opnieuw tot hem en zei: ‘Stel dat er 40 worden gevonden.’ Hij antwoordde: ‘Dan zal ik het niet doen vanwege die 40.’ 30  Maar hij zei verder: ‘Jehovah, word alstublieft niet kwaad,+ maar laat me verder spreken: stel dat er maar 30 worden gevonden.’ Hij antwoordde: ‘Ik zal het niet doen als ik er 30 vind.’ 31  Maar hij vervolgde: ‘Alstublieft Jehovah, mag ik zo vrij zijn nog een keer tot u te spreken? Stel dat er maar 20 worden gevonden.’ Hij antwoordde: ‘Ik zal de stad niet verwoesten vanwege die 20.’ 32  Ten slotte zei hij: ‘Jehovah, word alstublieft niet kwaad, maar laat me nog één keer spreken: stel dat er maar tien worden gevonden.’ Hij antwoordde: ‘Ik zal de stad niet verwoesten vanwege die tien.’ 33  Nadat Jehovah dat tegen Abraham had gezegd, ging hij weg,+ en Abraham ging terug naar de plek waar hij woonde.

Voetnoten

Lett.: ‘en versterk uw hart’.
Lett.: ‘sea’. Een sea was 7,33 l. Zie App. B14.
Lett.: ‘de wijze van de vrouwen was opgehouden voor Sara’.
Of ‘een zegen voor zichzelf verkrijgen’.
Of ‘rechtvaardige’.
Of ‘rechtvaardige’.
Of ‘rechtvaardige’.