Genesis 31:1-55

  • Jakob in geheim naar Kanaän (1-18)

  • Laban haalt Jakob in (19-35)

  • Jakobs verbond met Laban (36-55)

31  Na een tijdje hoorde hij dat de zonen van Laban zeiden: ‘Jakob heeft alles genomen wat van onze vader was. Hij is rijk geworden van de bezittingen van onze vader.’+  Als Jakob naar het gezicht van Laban keek, zag hij dat zijn houding tegenover hem niet meer was zoals vroeger.+  Uiteindelijk zei Jehovah tegen Jakob: ‘Ga terug naar het land van je voorvaders en naar je familie,+ en ik zal steeds met je zijn.’  Toen liet Jakob Rachel en Lea naar het veld komen waar zijn kudde was.  Hij zei tegen ze: ‘Ik heb gemerkt dat de houding van jullie vader tegenover mij veranderd is,+ maar de God van mijn vader is met me geweest.+  Jullie weten zelf dat ik voor jullie vader heb gewerkt zo hard ik kon.+  Hij heeft geprobeerd me te bedriegen en hij heeft mijn loon tien keer veranderd, maar God heeft niet toegelaten dat hij me benadeelde.  Als hij zei: “Je krijgt de gespikkelde dieren als loon”, dan kregen alle dieren gespikkelde jongen. Maar als hij zei: “Je krijgt de gestreepte dieren als loon”, dan kregen alle dieren gestreepte jongen.+  Zo nam God elke keer het vee van jullie vader af en gaf het aan mij. 10  Op een keer, toen het vee bronstig werd, keek ik op en zag ik in een droom dat de bokken die de geiten besprongen gestreept, gespikkeld en gevlekt waren.+ 11  Toen zei de engel van de ware God in de droom tegen me: “Jakob!”, en ik antwoordde: “Hier ben ik.” 12  Hij zei verder: “Kijk eens goed, dan zie je dat alle bokken die de geiten bespringen gestreept, gespikkeld en gevlekt zijn, want ik heb alles gezien wat Laban je aandoet.+ 13  Ik ben de ware God van Bethel,+ waar je een zuil hebt gezalfd en waar je mij een gelofte hebt gedaan.+ Vertrek onmiddellijk uit dit land en ga terug naar je geboorteland.”’+ 14  Toen zeiden Rachel en Lea tegen hem: ‘Er valt voor ons toch niets meer te erven in het huis van onze vader! 15  In zijn ogen zijn we vreemdelingen, want hij heeft ons verkocht en het geld dat hij voor ons heeft gekregen, heeft hij opgemaakt.+ 16  Alle rijkdom die God onze vader heeft afgenomen, is van ons en van onze kinderen.+ Doe dus alles wat God je heeft opgedragen.’+ 17  Toen maakte Jakob zich klaar en hij zette zijn kinderen en zijn vrouwen op de kamelen.+ 18  Vervolgens bracht hij al zijn vee bij elkaar en alle bezittingen die hij verzameld had.+ Met het vee dat in Pa̱ddan-A̱ram zijn eigendom was geworden, ging hij op weg naar zijn vader Isaäk in het land Kanaän.+ 19  Terwijl Laban zijn schapen aan het scheren was, stal Rachel de huisgoden*+ van haar vader.+ 20  Jakob was de Arameeër Laban te slim af door weg te lopen zonder het hem te vertellen. 21  Zo vluchtte hij met alles wat hij had. Hij stak de Rivier*+ over en ging toen in de richting van het bergland van Gilead.+ 22  Op de derde dag kreeg Laban te horen dat Jakob was weggelopen. 23  Samen met zijn familieleden* achtervolgde hij hem over een afstand van zeven dagreizen. In het bergland van Gilead haalde hij hem in. 24  Toen kwam God ’s nachts in een droom+ bij de Arameeër Laban+ en zei tegen hem: ‘Pas goed op je woorden als je met Jakob spreekt.’*+ 25  Jakob had zijn tent in het bergland van Gilead opgezet en ook Laban en zijn familie hadden hun kamp opgeslagen in het bergland. Laban ging naar Jakob toe 26  en zei tegen hem: ‘Wat heb je gedaan? Waarom heb je me voor de gek gehouden en mijn dochters als krijgsgevangenen weggevoerd? 27  Waarom ben je in het geheim weggelopen en heb je me bedrogen door het me niet te vertellen? Als je het had gezegd, had ik feestelijk afscheid van je kunnen nemen met gezang en met de tamboerijn en de harp. 28  Maar je hebt me niet de kans gegeven om mijn kleinkinderen* en mijn dochters te kussen. Dat was heel dom van je. 29  Ik zou jullie makkelijk kwaad kunnen doen, maar de God van jullie vader heeft vannacht tegen me gezegd: “Pas goed op je woorden als je met Jakob spreekt.”+ 30  Je bent vertrokken omdat je zo graag terug wilt naar het huis van je vader, maar waarom heb je mijn goden gestolen?’+ 31  Jakob antwoordde: ‘Ik was bang, want ik dacht dat u anders uw dochters van me af zou pakken. 32  Maar degene bij wie u uw goden vindt, die zal niet in leven blijven. Doorzoek zelf in het bijzijn van onze familieleden wat ik bij me heb, en neem mee wat van u is.’ Maar Jakob wist niet dat Rachel ze gestolen had. 33  Laban ging dus de tent van Jakob binnen en ook de tent van Lea en de tent van de twee slavinnen,+ maar hij vond ze niet. Nadat hij Lea’s tent had verlaten, ging hij Rachels tent binnen. 34  Ondertussen had Rachel de huisgoden in de mand van het vrouwenzadel van de kameel gedaan, en ze was erop gaan zitten. Laban doorzocht de hele tent, maar hij vond ze niet. 35  Toen zei ze tegen haar vader: ‘Word niet boos, mijn heer. Ik kan niet voor u opstaan, want ik ben ongesteld.’+ Hij zocht en zocht, maar hij vond de huisgoden+ niet. 36  Jakob werd boos en begon Laban verwijten te maken. Hij zei tegen Laban: ‘Wat heb ik verkeerd gedaan en voor welke zonde achtervolgt u me zo? 37  U hebt nu al mijn spullen doorzocht. Hebt u soms iets gevonden wat van u is? Leg het hier dan neer zodat mijn familie en uw familie het kunnen zien, en laten zij maar beslissen wie van ons gelijk heeft. 38  In de 20 jaar dat ik bij u ben geweest, hebben uw schapen en uw geiten nooit doodgeboren jongen gehad,+ en ik heb nog nooit een ram van uw kudde gegeten. 39  Ik heb nooit dieren bij u gebracht die door een wild dier verscheurd waren.+ Ik heb het verlies altijd zelf gedragen. En u eiste altijd een vergoeding als er vee gestolen was, of dat nu overdag of ’s nachts was gebeurd. 40  Overdag werd ik bevangen door de hitte en ’s nachts door de kou, en vaak deed ik geen oog dicht.+ 41  Ik ben 20 jaar in uw huis geweest. Ik heb 14 jaar bij u gewerkt voor uw twee dochters en 6 jaar voor uw vee, en u hebt mijn loon wel tien keer veranderd.+ 42  Als de God van mijn vader,+ de God van Abraham en de God voor wie Isaäk diep ontzag heeft,*+ niet aan mijn kant had gestaan, dan zou u me nu met lege handen hebben weggestuurd. God heeft mijn ellende en mijn harde werk gezien, en daarom heeft hij u vannacht terechtgewezen.’+ 43  Laban antwoordde: ‘De dochters zijn mijn dochters en de kinderen zijn mijn kinderen en het vee is mijn vee, en alles wat je ziet, is van mij en van mijn dochters. Hoe zou ik nu hun of de kinderen die ze gekregen hebben iets kunnen aandoen? 44  Kom, laten we een verbond met elkaar sluiten. Het zal als getuige dienen tussen ons.’ 45  Jakob nam daarom een steen en zette die rechtop als een zuil.+ 46  Toen zei Jakob tegen zijn familieleden: ‘Verzamel stenen!’ Ze haalden stenen en stapelden die op. Daarna aten ze daar op de steenhoop. 47  Laban noemde de steenhoop Je̱gar-Sahadu̱tha,* maar Jakob noemde de hoop Gal-Ed.* 48  Toen zei Laban: ‘Deze steenhoop is vandaag een getuige tussen ons.’ Daarom gaf hij de steenhoop de naam Gal-Ed+ 49  en Wachttoren, want hij zei: ‘Mag Jehovah de wacht houden tussen jou en mij wanneer we elkaar niet kunnen zien. 50  Als je mijn dochters niet goed behandelt en naast mijn dochters nog andere vrouwen neemt, onthoud dan: ook al is er verder niemand bij, God is getuige tussen jou en mij.’ 51  Laban zei verder tegen Jakob: ‘Kijk naar deze steenhoop en naar de zuil die ik heb opgericht tussen jou en mij. 52  Deze steenhoop en deze zuil getuigen ervan+ dat ik deze steenhoop niet zal passeren om jou kwaad te doen en dat jij deze steenhoop en deze zuil niet zult passeren om mij kwaad te doen. 53  Laat de God van Abraham+ en de God van Na̱hor, de God van hun vader, tussen ons oordelen.’ En Jakob zwoer bij de God voor wie zijn vader Isaäk diep ontzag had.*+ 54  Daarna bracht Jakob een slachtoffer op de berg en nodigde hij zijn familie uit om brood te eten. Ze gingen dus eten en ze overnachtten op de berg. 55  Laban stond ’s morgens vroeg op en kuste zijn kleinkinderen*+ en zijn dochters en zegende hen.+ Toen vertrok Laban en ging terug naar huis.+

Voetnoten

Of ‘afgodsbeelden’. Lett.: ‘terafim’.
D.w.z. de Eufraat.
Lett.: ‘broers’.
Lett.: ‘Pas op dat je met Jakob niet van goed naar kwaad spreekt.’
Lett.: ‘zonen’.
Lett.: ‘de vrees van Isaäk’.
Een Aramese uitdrukking die ‘getuigenishoop’ betekent.
Een Hebreeuwse uitdrukking die ‘getuigenishoop’ betekent.
Lett.: ‘bij de vrees van zijn vader Isaäk’.
Lett.: ‘zonen’.