Jeremia 11:1-23

  • Juda verbreekt verbond met God (1-17)

    • Net zo veel goden als steden (13)

  • Jeremia vergeleken met lam naar de slacht (18-20)

  • Tegenstand uit Jeremia’s woonplaats (21-23)

11  Dit is het woord van Jehovah dat tot Jeremia kwam:  ‘Mensen, hoor de woorden van dit verbond!* Vertel* ze aan de mannen van Juda en aan de inwoners van Jeruzalem,  en zeg tegen hen: “Dit zegt Jehovah, de God van Israël: ‘Vervloekt is de man die niet gehoorzaam is aan de woorden van dit verbond,+  dat ik met jullie voorouders heb gesloten op de dag dat ik ze uit Egypte leidde,+ uit de ijzersmeltoven.+ Ik zei toen: “Gehoorzaam mijn stem en doe alles wat ik jullie gebied, dan zullen jullie mijn volk worden en zal ik jullie God worden.+  Zo kom ik de eed na die ik aan jullie voorouders heb gezworen: hun het land te geven dat overvloeit van melk en honing,+ zoals nu het geval is.”’”’ En ik antwoordde: ‘Amen,* o Jehovah.’  Vervolgens zei Jehovah tegen mij: ‘Verkondig al deze woorden in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem: “Hoor de woorden van dit verbond en voer ze uit.  Want ik heb jullie voorouders nadrukkelijk gewaarschuwd vanaf de dag dat ik ze uit Egypte leidde tot op de dag van vandaag. Ik gaf ze steeds weer* de waarschuwing: ‘Gehoorzaam mijn stem.’+  Maar ze luisterden niet* en waren ongehoorzaam. Iedereen bleef koppig zijn eigen slechte hart volgen.+ Daarom trof ik ze met alle woorden van dit verbond dat ik hun geboden had na te leven maar waar ze zich niet aan wilden houden.”’  Toen zei Jehovah tegen me: ‘Er is een samenzwering onder de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem. 10  Ze zijn teruggevallen in de fouten van hun voorouders in het verre verleden, die weigerden mijn woorden te gehoorzamen.+ Ook zij zijn andere goden achternagegaan om die te vereren.+ Het huis van Israël en het huis van Juda hebben het verbond verbroken dat ik met hun voorouders had gesloten.+ 11  Daarom zegt Jehovah: “Ik zal een ramp over ze brengen+ waaraan ze niet kunnen ontkomen. Als ze om hulp roepen, zal ik niet naar ze luisteren.+ 12  De steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem zullen dan naar de goden gaan waaraan ze offers* brengen en tot wie ze om hulp roepen.+ Maar die zullen hen zeker niet redden in hun tijd van nood. 13  Want je hebt inmiddels net zo veel goden als steden, Juda. En je hebt net zo veel altaren voor het schandelijke ding* gebouwd als er straten in Jeruzalem zijn, altaren om offers aan Baäl te brengen.”+ 14  Maar jij* mag niet voor dit volk bidden. Je mag niet voor ze smeken en geen gebed voor ze opzenden,+ want als ze in hun ellende tot me roepen, zal ik niet luisteren. 15  Welk recht heeft mijn geliefde om in mijn huis te zijn,als zovelen goddeloze plannen hebben uitgevoerd? Zal men met heilig vlees* de ramp kunnen afwenden als die over je komt? Zul je dan staan juichen? 16  Jehovah noemde jou ooit een bladerrijke olijfboom,vol prachtige vruchten. Met een enorm bulderend geluid heeft hij haar in brand gestokenen zij hebben de takken gebroken. 17  Jehovah van de legermachten, die je heeft geplant,+ heeft aangekondigd dat er een ramp over je komt vanwege de slechtheid die is begaan door het huis van Israël en het huis van Juda: ze hebben me getergd door offers aan Baäl te brengen.’+ 18  Jehovah heeft me ingelicht zodat ik het wist. Op dat moment liet u me zien wat ze deden. 19  Ik was als een mak lammetje dat naar de slacht wordt geleid. Ik wist niet dat ze tegen mij samenspanden:+ ‘Laten we de boom en zijn vruchten vernietigenen laten we hem uit het land der levenden verwijderen,zodat er niet meer aan zijn naam wordt gedacht.’ 20  Maar Jehovah van de legermachten oordeelt rechtvaardig. Hij onderzoekt het hart en de diepste gedachten.*+ Laat me zien hoe u wraak op ze neemt,want ik heb mijn rechtszaak in uw handen gelegd. 21  Daarom zegt Jehovah tegen de mannen van A̱nathoth+ die je naar het leven staan* en die zeggen: ‘Je mag niet profeteren in de naam van Jehovah,+ anders zullen we je eigenhandig doden’ —  22  daarom zegt Jehovah van de legermachten: ‘Ik zal ze ter verantwoording roepen. De jonge mannen zullen sterven door het zwaard,+ en hun zonen en dochters zullen sterven door de honger.+ 23  Er zal helemaal niemand van hen overblijven, want ik breng een ramp over de mannen van A̱nathoth+ in het jaar dat ze ter verantwoording worden geroepen.’

Voetnoten

Blijkbaar wordt Jeremia aangesproken.
Of ‘zo zij het’.
Lett.: ‘terwijl ik vroeg opstond’.
Lett.: ‘neigden niet hun oor’.
Of ‘offerrook’.
Of ‘de schandelijke god’.
D.w.z. Jeremia.
D.w.z. slachtoffers die in de tempel werden gebracht.
Of ‘de diepste gevoelens’. Lett.: ‘de nieren’.
Of ‘je ziel zoeken’.