Jeremia 21:1-14

  • Jehovah wijst Zedekia’s verzoek af (1-7)

  • Volk moet kiezen tussen leven of dood (8-14)

21  Jeremia ontving het woord van Jehovah toen koning Zedeki̱a+ Pa̱shur,+ de zoon van Malki̱a, en de priester Zefa̱nja,+ de zoon van Maäse̱ja, naar hem toe stuurde met het verzoek:  ‘Raadpleeg Jehovah alsjeblieft voor ons, want koning Nebukadne̱zar* van Babylon voert oorlog tegen ons.+ Misschien zal Jehovah een van zijn wonderen voor ons doen, zodat hij van ons wegtrekt.’+  Jeremia zei tegen ze: ‘Dit moeten jullie tegen Zedeki̱a zeggen:  “Dit zegt Jehovah, de God van Israël: ‘De oorlogswapens die in jullie eigen handen zijn en waarmee jullie strijden tegen de koning van Babylon+ en tegen de Chaldeeën, die jullie buiten de muur belegeren, zal ik tegen jullie keren.* En ik zal ze in het midden van deze stad verzamelen.  Ikzelf zal tegen jullie strijden+ met een uitgestrekte hand en met een sterke arm, met boosheid, met woede en met grote verontwaardiging.+  Ik zal de inwoners van deze stad treffen, zowel mens als dier. Door een ernstige epidemie* zullen ze sterven.’”+  “‘En daarna’, verklaart Jehovah, ‘zal ik koning Zedeki̱a van Juda, zijn dienaren en de mensen in deze stad — degenen die de epidemie, het zwaard en de hongersnood overleven — in handen geven van koning Nebukadne̱zar* van Babylon, in handen van hun vijanden en in handen van degenen die hun naar het leven staan.*+ Hij zal ze doden met het zwaard. Hij zal geen medelijden met ze hebben, geen medegevoel tonen en zonder genade* zijn.’”+  En je moet tegen dit volk zeggen: “Dit zegt Jehovah: ‘Ik leg jullie de weg naar het leven en de weg naar de dood voor.  Degenen die in deze stad blijven, zullen omkomen door het zwaard, door de hongersnood of door de epidemie. Maar wie eruit gaan en zich overgeven aan de Chaldeeën die jullie belegeren, zullen in leven blijven en zullen hun leven als buit krijgen.’”*+ 10  “‘Want ik heb me tegen deze stad gekeerd en zal haar met ellende treffen, niet met goede dingen’,+ verklaart Jehovah. ‘Ze zal in handen gegeven worden van de koning van Babylon,+ en hij zal haar verbranden.’+ 11  Aan het koningshuis van Juda: hoor het woord van Jehovah. 12  Huis van David, dit zegt Jehovah: ‘Handhaaf elke morgen het rechten bevrijd degene die beroofd wordt uit de greep van de afzetter,+anders laait mijn woede op als een vuur+en brandt het zonder dat iemand het dooft,vanwege jullie slechte daden.’”+ 13  “Ik ben tegen je, bewoner van de vallei,*rots van het vlakke land”, verklaart Jehovah. “En jullie die zeggen: ‘Wie zal naar ons afdalenen wie zal onze woningen binnenvallen?’, 14  jullie zal ik ter verantwoording roepen. Jullie krijgen je verdiende loon”,+ verklaart Jehovah. “En ik zal het woud in brand steken,en alles om je heen zal in vlammen opgaan.”’+

Voetnoten

Lett.: ‘Nebukadrezar’, een spellingsvariant.
Of ‘omdraaien’.
Of ‘ziekte’.
Of ‘barmhartigheid’.
Of ‘hun ziel zoeken’.
Lett.: ‘Nebukadrezar’, een spellingsvariant.
Of ‘ontsnappen met hun leven (ziel)’.
Of ‘laagvlakte’.