Jesaja 49:1-26

  • Jehovah’s dienaar aangesteld (1-12)

    • Een licht voor de volken (6)

  • Troost voor Israël (13-26)

49  Luister naar mij, eilanden,en let op, verre volken.+ Jehovah heeft me geroepen voordat ik was geboren.*+ Hij heeft mijn naam genoemd vanaf de tijd dat ik in de buik van mijn moeder was.   Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard. In de schaduw van zijn hand heeft hij me verborgen.+ Hij maakte een gepolijste pijl van me. Hij borg me op in zijn pijlkoker.   Hij zei tegen me: ‘Jij bent mijn dienaar, Israël.+ Via jou zal ik mijn pracht laten zien.’+   Maar ik zei: ‘Ik heb voor niets gezwoegd. Tevergeefs heb ik al mijn krachten gegeven aan iets wat geen zin heeft. Maar Jehovah zal beslist over me oordelen*en mijn loon* komt van God.’+   Jehovah, die me vanaf de buik gevormd heeft als zijn dienaar,heeft nu gezegd dat ik Jakob bij hem terug moet brengen,zodat Israël bij hem verzameld wordt.+ Ik zal geëerd worden in de ogen van Jehovahen mijn God zal dan mijn kracht zijn.   En hij zei: ‘Het is niet genoeg dat je mijn dienaar bentom de stammen van Jakob overeind te helpenen de Israëlieten die gespaard zijn terug te brengen. Ik heb je ook gegeven als een licht voor de volken,+zodat mijn redding tot de uiteinden van de aarde zou reiken.’+  Dit zegt Jehovah, de Terugkoper van Israël, zijn Heilige,+ tegen degene die veracht wordt,*+ tegen degene die gehaat wordt door het volk, tegen de dienaar van regeerders: ‘Koningen zullen het zien en opstaanen leiders zullen zich neerbuigenvanwege Jehovah, die trouw is,+de Heilige van Israël, die je heeft uitgekozen.’+   Dit zegt Jehovah: ‘In een tijd van gunst* heb ik je geantwoord+en op een dag van redding ben ik je te hulp gekomen.+ Ik bleef je beschermen om je als een verbond voor het volk te geven,+om het land te herstellen,om hun verwoeste erfdelen aan hen terug te geven,+   om tegen de gevangenen te zeggen: “Kom naar buiten!”+ en tegen degenen die in duisternis zitten:+ “Kom tevoorschijn!” Langs de wegen zullen ze grazen,hun weiden zullen langs alle uitgesleten paden* liggen. 10  Ze zullen geen honger hebben of dorst lijden,+de verzengende hitte en de zon zullen hen niet treffen.+ Want degene die barmhartig voor ze is, zal ze leiden+en hij zal ze naar waterbronnen brengen.+ 11  Ik zal al mijn bergen in een weg veranderenen mijn hoofdwegen zullen worden opgehoogd.+ 12  Kijk! Ze komen van ver weg,+sommigen uit het noorden en uit het westenen anderen uit het land Si̱nim.’+ 13  Jubel van vreugde, hemel, en wees blij, aarde.+ Laten de bergen vrolijk zijn met gejuich.+ Want Jehovah heeft zijn volk getroost,+hij is barmhartig voor zijn onderdrukten.+ 14  Maar Sion bleef zeggen: ‘Jehovah heeft me verlaten,+ Jehovah is me vergeten.’+ 15  Kan een vrouw haar zuigeling vergetenof geen medegevoel hebben met de zoon van haar buik? Ook al zou zo’n vrouw hem vergeten, ik zou jou nooit vergeten.+ 16  Kijk! Ik heb je in mijn handpalmen gegraveerd. Je muren heb ik steeds voor ogen. 17  Je zonen haasten zich terug. Degenen die je neergehaald en verwoest hebben, zullen van je weggaan. 18  Sla je ogen op en kijk rond. Ze verzamelen zich allemaal.+ Ze komen naar je toe. ‘Zo zeker als ik leef,’ verklaart Jehovah,‘als sieraden zul je ze allemaal dragenen je zult ze omhangen zoals een bruid dat doet. 19  Hoewel je plaatsen verwoest en verlaten waren en je land in puin lag,+zal het nu te klein worden voor alle bewoners,+en degenen die je verslonden+ zullen ver weg zijn.+ 20  De zonen die je kreeg nadat je je kinderen verloren had, zullen in je bijzijn zeggen: “Deze plek is te klein voor me geworden. Maak wat ruimte voor me, zodat ik hier kan wonen.”+ 21  En je zult bij jezelf* zeggen: “Wie heeft me deze kinderen geschonken? Want ik ben een vrouw die haar kinderen verloren heeft en onvruchtbaar is,die is verbannen en gevangengenomen. Wie heeft ze opgevoed?+ Kijk! Ik bleef helemaal alleen achter.+ Waar komen zij dan vandaan?”’+ 22  Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Luister! Ik zal mijn hand opheffen voor de natiesen ik zal mijn signaal* omhoogheffen voor de volken.+ Ze zullen je zonen op de arm nemen*en je dochters op hun schouders dragen.+ 23  Koningen worden je verzorgers+en hun vorstinnen je voedsters. Ze zullen zich voor je neerbuigen met hun gezicht naar de grond+en het stof van je voeten likken.+ Je zult moeten weten dat ik Jehovah ben,degenen die op mij hopen zullen niet teleurgesteld worden.’+ 24  Kan men een machtige man zijn gevangenen afnemenof kan men de gevangenen van een tiran bevrijden? 25  Maar dit zegt Jehovah: ‘Zelfs de gevangenen van een machtige man zullen weggenomen worden+en de gevangenen van een tiran zullen bevrijd worden.+ Iedereen die tegen jou strijdt zal ik bestrijden+en ik zal je eigen zonen redden. 26  Degenen die jou slecht behandelen zal ik hun eigen vlees laten etenen ze zullen dronken worden van hun eigen bloed zoals van zoete wijn. En alle mensen* zullen moeten weten dat ik Jehovah ben,+je Redder+ en je Terugkoper,+de Machtige van Jakob.’+

Voetnoten

Lett.: ‘vanaf de moederschoot’.
Of ‘Jehovah zal me recht doen’.
Of ‘beloning’.
Of ‘in de ziel veracht wordt’.
Of ‘goede wil’.
Of mogelijk ‘kale heuvels’.
Lett.: ‘in je hart’.
Lett.: ‘aan de boezem brengen’.
Of ‘signaalmast’.
Lett.: ‘vlees’.