Volgens Lukas 14:1-35

  • Waterzucht op sabbat genezen (1-6)

  • Niet beste plaats uitkiezen (7-11)

  • Nodig uit wie niets kan terugdoen (12-14)

  • Illustratie gasten met excuses (15-24)

  • Kosten berekenen (25-33)

  • Zout dat kracht verliest (34, 35)

14  Een andere keer ging hij op de sabbat voor een maaltijd naar het huis van een leider van de farizeeën, en ze hielden hem scherp in de gaten.  Ineens stond er een man voor hem die aan waterzucht* leed.  Jezus vroeg aan de wetgeleerden en de farizeeën: ‘Is het toegestaan op de sabbat iemand te genezen of niet?’+  Maar ze zeiden niets. Hij pakte de man vast, genas hem en liet hem gaan.  Toen zei hij tegen ze: ‘Als je zoon of je stier op de sabbat in een put valt,+ dan trek je die er toch ook meteen uit?’+  Daar konden ze niets tegen inbrengen.  Omdat hij merkte dat de gasten de beste plaatsen kozen,+ vertelde hij hun een illustratie:  ‘Als je voor een bruiloft wordt uitgenodigd, kies dan niet de beste plaats.*+ Misschien is er ook iemand uitgenodigd die belangrijker is dan jij.  Dan zal de gastheer naar je toe komen en zeggen: “Sta je plaats af aan deze man.” En dan zul je vol schaamte de slechtste plaats moeten innemen. 10  Kies als je wordt uitgenodigd juist de slechtste plaats. Als de gastheer dan komt, zal hij tegen je zeggen: “Vriend, kom toch dichterbij.”* Dan zul je eer krijgen voor het oog van alle gasten.+ 11  Want iedereen die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, en iedereen die zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.’+ 12  Daarna zei hij ook tegen de man die hem had uitgenodigd: ‘Als je ’s middags of ’s avonds een feestmaal geeft, vraag dan niet je vrienden, broers, familieleden of rijke buren. Die zouden je namelijk op hun beurt kunnen uitnodigen om iets terug te doen. 13  Als je een feestmaal geeft, nodig dan juist arme, kreupele, verlamde en blinde mensen uit,+ 14  en je zult gelukkig zijn omdat zij niets voor je terug kunnen doen. Je zult ervoor beloond worden in de opstanding+ van de rechtvaardigen.’ 15  Een van de andere gasten die dat hoorde, zei tegen hem: ‘Gelukkig is degene die aan tafel gaat* in Gods Koninkrijk.’ 16  Jezus zei tegen hem: ‘Een man gaf een groot feestmaal+ en nodigde veel mensen uit. 17  Toen het tijd was voor het feestmaal stuurde hij zijn slaaf eropuit om tegen de genodigden te zeggen: “Kom, want alles staat klaar.” 18  Maar ze hadden allemaal een excuus.+ De eerste zei: “Ik heb een veld gekocht en ik moet het echt gaan bekijken. Het spijt me, ik kan niet komen.” 19  Een ander zei: “Ik heb vijf span* runderen gekocht en ga die keuren. Het spijt me, ik kan niet komen.”+ 20  Weer een ander zei: “Ik ben net getrouwd en daarom kan ik niet komen.” 21  De slaaf ging terug en bracht verslag uit aan zijn meester. Zijn meester werd woedend en zei tegen hem: “Ga vlug naar de brede straten* en naar de steegjes van de stad, en breng de arme, kreupele, blinde en verlamde mensen hier.” 22  Uiteindelijk zei de slaaf: “Meester, ik heb gedaan wat u me hebt opgedragen, maar er is nog steeds plaats.” 23  De meester zei: “Ga de wegen en de paden op, en dwing de mensen om binnen te komen zodat mijn huis vol raakt.+ 24  Want ik zeg jullie: geen van de mannen die waren uitgenodigd, zal iets van mijn feestmaal proeven.”’+ 25  Grote groepen mensen reisden met hem mee, en hij richtte zich tot hen en zei: 26  ‘Als iemand bij me komt en hij zijn vader, moeder, vrouw, kinderen, broers en zussen, en zelfs zijn eigen leven* niet haat,*+ kan hij mijn discipel niet zijn.+ 27  Als iemand zijn martelpaal* niet draagt en mij niet volgt, kan hij mijn discipel niet zijn.+ 28  Stel dat je een toren wilt bouwen. Dan ga je er toch eerst voor zitten om de kosten te berekenen zodat je weet of je genoeg geld hebt? 29  Want als je het fundament legt maar de bouw niet kunt voltooien, zullen alle mensen die het zien je uitlachen 30  en zeggen: “Die man begon te bouwen, maar hij kon het niet afmaken.” 31  En stel dat een koning oorlog wil voeren tegen een andere koning die met 20.000 soldaten op hem af komt. Dan zal hij er toch eerst voor gaan zitten om te overleggen of hij met zijn leger van 10.000 soldaten die koning kan verslaan? 32  Want als hij dat niet kan, stuurt hij terwijl de ander nog ver weg is gezanten en smeekt om vrede. 33  Zo kunnen jullie er ook zeker van zijn dat je alleen een discipel van mij kunt zijn als je al je bezittingen opgeeft.*+ 34  Zout is zeker iets goeds. Maar als het zout zijn kracht verliest, hoe krijgt het dan zijn smaak terug?+ 35  Het is niet geschikt voor op het land en ook niet als mest. Het wordt weggegooid. Laat iedereen die oren heeft, goed luisteren.’+

Voetnoten

Of ‘oedeem’, een ophoping van vocht in het lichaam.
Of ‘ga dan niet aanliggen op’.
Lett.: ‘ga hogerop’.
Lett.: ‘die brood eet’.
Of ‘paar’.
Of ‘de pleinen’.
Of ‘ziel’.
Of ‘minder liefheeft’.
Lett.: ‘afscheid neemt van’.