Volgens Lukas 19:1-48

  • Jezus bezoekt Zacheüs (1-10)

  • Illustratie tien minen (11-27)

  • Jezus’ intocht (28-40)

  • Jezus huilt over Jeruzalem (41-44)

  • Jezus reinigt tempel (45-48)

19  Toen ging hij Jericho in en trok door de stad.  Er was daar een man die Zache̱üs heette. Hij was hoofd van de belastinginners en hij was rijk.  Hij probeerde te zien wie Jezus was, maar dat lukte niet omdat er zo veel mensen waren en hij klein van stuk was.  Daarom rende hij vooruit en klom in een vijgenboom* om Jezus te zien, die daar voorbij zou komen.  Toen Jezus bij die plek kwam, keek hij omhoog en zei tegen hem: ‘Zache̱üs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw huis te gast zijn.’  Hij kwam snel naar beneden en ontving hem vol vreugde.  Maar alle mensen die het zagen, mopperden: ‘Hij is te gast in het huis van een zondaar.’+  Zache̱üs stond op en zei tegen hem: ‘Heer, de helft van mijn bezittingen geef ik aan de armen, en de mensen die ik heb afgeperst,* geef ik vier keer zo veel terug.’+  Jezus zei tegen hem: ‘Vandaag is er redding gekomen voor dit huis, want ook jij* bent een zoon van Abraham. 10  De Mensenzoon is namelijk gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’+ 11  Terwijl ze naar hem luisterden, vertelde hij hun nog een illustratie, omdat hij dicht bij Jeruzalem was en ze dachten dat Gods Koninkrijk onmiddellijk zou verschijnen.+ 12  Hij zei: ‘Een man van hoge afkomst ging op reis naar een ver land+ om het koningschap te ontvangen. Daarna zou hij terugkomen. 13  Hij riep tien van zijn slaven, gaf ze tien minen* en zei tegen ze: “Doe er zaken mee totdat ik kom.”+ 14  Maar de burgers hadden een hekel aan hem. Ze stuurden gezanten achter hem aan met de boodschap: “Wij willen niet dat die man koning over ons wordt.” 15  Uiteindelijk kwam hij terug nadat hij het koningschap* had ontvangen. Hij riep de slaven aan wie hij het geld* had gegeven bij zich, omdat hij wilde weten hoeveel ze met zakendoen hadden verdiend.+ 16  De eerste kwam naar voren en zei: “Heer, uw mine heeft tien minen opgeleverd.”+ 17  Hij zei tegen hem: “Goed gedaan! Je bent een goede slaaf. Omdat je bewezen hebt dat je betrouwbaar bent in iets kleins, geef ik je het gezag over tien steden.”+ 18  De tweede kwam en zei: “Heer, uw mine heeft vijf minen opgebracht.”+ 19  Tegen die slaaf zei hij: “Jij krijgt het gezag over vijf steden.” 20  Maar de volgende kwam en zei: “Heer, hier is uw mine. Ik heb hem verborgen in een doek. 21  Ik was namelijk bang voor u omdat u een strenge man bent. U neemt wat u niet hebt uitgezet en u oogst wat u niet hebt gezaaid.”+ 22  Tegen hem zei hij: “Slechte slaaf, met je eigen woorden zal ik je veroordelen. Je wist toch dat ik een strenge man ben en dat ik neem wat ik niet heb uitgezet en oogst wat ik niet heb gezaaid?+ 23  Waarom heb je mijn geld* dan niet naar een bank gebracht? Dan had ik het bij mijn aankomst met rente teruggekregen.” 24  Toen zei hij tegen degenen die erbij stonden: “Pak de mine van hem af en geef die aan de slaaf die tien minen heeft.”+ 25  Maar ze zeiden tegen hem: “Heer, hij heeft al tien minen!” 26  Hij antwoordde: “Ik zeg jullie: Wie heeft, zal meer krijgen. Maar van wie niets heeft, zal zelfs wat hij heeft worden afgenomen.+ 27  En breng mijn vijanden die niet wilden dat ik koning over ze werd bij me en dood ze voor mijn ogen.”’ 28  Nadat Jezus dat had gezegd, reisde hij verder richting Jeruzalem. 29  Toen hij dicht bij Bethfa̱gé en Betha̱nië kwam, bij de berg die de Olijfberg+ wordt genoemd, stuurde hij twee van zijn discipelen eropuit+ 30  en zei: ‘Ga het dorp in dat jullie daar zien. Zodra je er binnenkomt, zul je een vastgebonden veulen vinden waarop nog nooit iemand heeft gezeten. Maak het los en breng het hier. 31  Als iemand vraagt: “Waarom maken jullie het los?”, moeten jullie zeggen: “De Heer heeft het nodig.”’ 32  Ze gingen op weg en vonden het veulen, precies zoals hij had gezegd.+ 33  Toen ze het veulen losmaakten, zeiden de eigenaars: ‘Waarom maken jullie het veulen los?’ 34  Ze antwoordden: ‘De Heer heeft het nodig.’ 35  Ze brachten het veulen bij Jezus, legden hun bovenkleren over het dier heen en lieten Jezus erop zitten.+ 36  Terwijl hij reed, spreidden de mensen hun bovenkleren op de weg uit.+ 37  Toen hij bij de weg kwam die van de Olijfberg naar beneden loopt, begon de hele groep discipelen te juichen en God met luide stem te prijzen voor alle wonderen* die ze hadden gezien. 38  Ze zeiden: ‘Gezegend is degene die komt als de Koning in Jehovah’s* naam! Vrede in de hemel en glorie in de hoogste hoogten!’+ 39  Maar enkele farizeeën uit de menigte zeiden tegen hem: ‘Meester, wijs uw discipelen terecht.’+ 40  Hij antwoordde: ‘Ik zeg jullie: als zij zouden zwijgen, zouden de stenen het uitroepen.’ 41  Toen hij dichterbij kwam en naar de stad keek, begon hij te huilen+ 42  en zei: ‘Had jij vandaag maar ingezien wat vrede brengt — maar nu is dat voor je ogen verborgen.+ 43  Want er komt een tijd dat je vijanden een belegeringswal van puntige palen om je heen zullen bouwen. Ze zullen je omsingelen en je van alle kanten belegeren.*+ 44  Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verpletteren.+ Ze zullen in jou geen steen op de andere laten,+ omdat je de tijd waarin je werd geïnspecteerd, niet hebt herkend.’ 45  Toen ging hij de tempel in en joeg iedereen weg die daar aan het verkopen was.+ 46  Hij zei tegen ze: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis zal een huis van gebed zijn”,+ maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’+ 47  Hij ging elke dag in de tempel onderwijzen. De overpriesters, de schriftgeleerden en de leiders van het volk wilden hem uit de weg ruimen.+ 48  Maar ze konden geen manier vinden om dat te doen, want de mensen bleven steeds bij hem in de buurt om naar hem te luisteren.+

Voetnoten

Of ‘sycomoor’, ‘moerbeivijgenboom’.
Of ‘afgeperst door valse beschuldiging’.
Lett.: ‘hij’.
Een Griekse mine woog 340 g en was waarschijnlijk 100 drachmen waard. Zie App. B14.
Of ‘koninkrijk’.
Lett.: ‘zilver’.
Lett.: ‘zilver’.
Lett.: ‘krachtige werken’.
Of ‘benauwen’.