Numeri 18:1-32

  • Taken priesters en Levieten (1-7)

  • Voorzieningen voor priesters (8-19)

    • Zoutverbond (19)

  • Levieten krijgen en geven tienden (20-32)

18  Jehovah zei tegen Aäron: ‘Jij en je zonen en je vaderlijk huis zullen verantwoordelijk worden gesteld voor overtredingen tegen het heiligdom,+ en jij en je zonen zullen verantwoordelijk worden gesteld voor overtredingen tegen jullie priesterschap.+  Laat ook je broeders van de stam Levi, de stam van je voorvaders, dichterbij komen, zodat ze zich bij je kunnen aansluiten en jou en je zonen vóór de tent van de getuigenis+ kunnen dienen.+  Ze moeten hun verantwoordelijkheden tegenover jou en de hele tent nakomen.+ Maar ze mogen niet in de buurt komen van de voorwerpen van de heilige plaats en het altaar, anders zullen zowel zij als jullie sterven.+  Ze moeten zich bij je aansluiten en hun taken in verband met de tent van samenkomst en de dienst bij de tent uitvoeren, en geen enkele onbevoegde* mag bij jullie in de buurt komen.+  Jullie moeten je taken in verband met de heilige plaats+ en het altaar+ uitvoeren, zodat er niet opnieuw woede+ tegen het volk Israël oplaait.  Ikzelf heb jullie broeders, de Levieten, uit de Israëlieten genomen als een geschenk voor jullie.+ Ze zijn aan Jehovah gegeven om zorg te dragen voor de dienst bij de tent van samenkomst.+  Jij en je zonen zijn verantwoordelijk voor jullie priesterlijke taken in verband met het altaar en dat wat achter het gordijn is.+ Dat is jullie werk.+ Ik geef jullie de dienst van het priesterschap als een geschenk, en elke onbevoegde* die in de buurt komt, moet ter dood worden gebracht.’+  Jehovah zei verder tegen Aäron: ‘Ikzelf stel jou aan over de bijdragen die aan mij worden gegeven.+ Ik geef jou en je zonen een deel van alle heilige dingen die de Israëlieten bijdragen. Het is een blijvende voorziening.+  Van de allerheiligste vuuroffers zal het volgende voor jou zijn: elk offer dat ze brengen, met inbegrip van de graanoffers,+ de zondeoffers+ en de schuldoffers+ die ze mij brengen. Het is iets allerheiligst voor jou en je zonen. 10  Je moet het op een allerheiligste plaats eten.+ Alle mannen mogen ervan eten. Het moet iets heiligs voor je zijn.+ 11  Het volgende is ook voor jou: de geschenken die de Israëlieten bijdragen+ en ook al hun beweegoffers.+ Ik geef ze aan jou en je zonen en dochters als een blijvende voorziening.+ Iedereen in je huis die rein is, mag ervan eten.+ 12  Het beste van de olie en het beste van de nieuwe wijn en van het graan, de eerste opbrengst,+ die ze aan Jehovah geven — ik geef het allemaal aan jou.+ 13  De eerste opbrengst van alle gewassen op hun land, die ze aan Jehovah zullen geven, is voor jou.+ Iedereen in je huis die rein is, mag ervan eten. 14  Alles in Israël wat iemand heeft opgedragen,* zal van jou worden.+ 15  Elke eerstgeborene van elk levend wezen,*+ die ze aan Jehovah zullen aanbieden, zal van jou worden, of het nu gaat om een mens of een dier. Maar je moet de eerstgeborene van de mensen beslist loskopen,+ en ook de eerstgeborene van de onreine dieren moet je loskopen.+ 16  Als de eerstgeborene één maand of ouder is, moet je die loskopen met de loskoopprijs, de vastgestelde waarde van vijf zilveren sikkels*+ volgens de standaardsikkel van de heilige plaats.* (Dat is 20 gera.)* 17  Alleen een eerstgeboren stier, mannetjeslam of geit mag je niet loskopen.+ Ze zijn iets heiligs. Je moet hun bloed op het altaar sprenkelen,+ en hun vet moet je in rook laten opgaan als een vuuroffer, waarvan de geur aangenaam* is voor Jehovah.+ 18  Het vlees ervan is voor jullie. Het zal van jullie worden, net als het borststuk van het beweegoffer en de rechterpoot.+ 19  Alle heilige bijdragen die de Israëlieten aan Jehovah geven,+ geef ik aan jou en je zonen en dochters, als een blijvende voorziening.+ Het is voor Jehovah een duurzaam zoutverbond* met jou en je nakomelingen.’ 20  Vervolgens zei Jehovah tegen Aäron: ‘Je zult geen erfdeel hebben in hun land, en je zult geen stuk grond krijgen in hun midden.+ Ik ben je bezit* en je erfdeel onder de Israëlieten.+ 21  Luister! Aan de zonen van Levi geef ik elk tiende deel+ in Israël als erfdeel, als vergoeding voor hun dienst, de dienst bij de tent van samenkomst. 22  Het volk Israël mag niet langer in de buurt van de tent van samenkomst komen, anders laden ze zonde op zich en sterven ze. 23  De Levieten moeten dienst doen bij de tent van samenkomst, en zij zijn het die de verantwoordelijkheid moeten dragen voor hun overtreding.+ Dit is van generatie op generatie een blijvend voorschrift: ze mogen geen erfelijk bezit krijgen onder de Israëlieten.+ 24  Want het tiende deel van de bijdragen die het volk Israël aan Jehovah schenkt, geef ik als erfdeel aan de Levieten. Daarom heb ik gezegd: “Ze mogen geen erfelijk bezit krijgen onder de Israëlieten.”’+ 25  Toen zei Jehovah tegen Mozes: 26  ‘Zeg tegen de Levieten: “Jullie zullen van de Israëlieten het tiende deel krijgen, en dat geef ik jullie als erfdeel.+ Van dat tiende deel moeten jullie een tiende als bijdrage aan Jehovah geven.+ 27  Dat zal beschouwd worden als jullie bijdrage, alsof dat het graan is van jullie dorsvloer+ of de volledige opbrengst van jullie wijn- of oliepers. 28  Op die manier moeten ook jullie een bijdrage aan Jehovah geven van alle tiende delen die jullie van de Israëlieten krijgen. Dat deel moeten jullie als bijdrage voor Jehovah aan de priester Aäron geven. 29  Van elk geschenk dat jullie krijgen, moeten jullie het allerbeste deel als bijdrage aan Jehovah geven,+ als iets heiligs.” 30  En zeg tegen ze: “Wanneer jullie als Levieten het beste daarvan geven, zal dat worden beschouwd als de opbrengst van jullie dorsvloer en als de opbrengst van jullie wijn- of oliepers. 31  Jullie mogen het met je gezin eten waar je maar wilt, want het is jullie loon als vergoeding voor jullie dienst bij de tent van samenkomst.+ 32  Zolang jullie het beste daarvan bijdragen, zullen jullie geen zonde op je laden. Jullie mogen de heilige dingen van de Israëlieten niet ontheiligen, anders zullen jullie sterven.”’+

Voetnoten

Lett.: ‘vreemde’, een man die niet uit Aärons familie kwam.
Lett.: ‘vreemde’, een man die niet uit Aärons familie kwam.
D.w.z. alles wat heilig was voor God doordat het voorgoed aan God gewijd was en niet losgekocht kon worden.
Lett.: ‘alle vlees’.
Of ‘volgens de heilige sikkel’.
Een gera woog 0,57 g. Zie App. B14.
Een sikkel woog 11,4 g. Zie App. B14.
Of ‘kalmerend’, ‘geruststellend’. Lett.: ‘rustgevend’.
D.w.z. een blijvend en onveranderlijk verbond.
Lett.: ‘deel’.