Numeri 20:1-29

  • Mirjam sterft in Kades (1)

  • Mozes slaat op rots en zondigt (2-13)

  • Edom weigert Israël toegang (14-21)

  • Aäron sterft (22-29)

20  In de eerste maand kwam de hele gemeenschap van Israël in de woestijn van Zin, en het volk ging in Ka̱des wonen.+ Mirjam+ stierf daar en werd er begraven.  Er bleek geen water te zijn voor de gemeenschap,+ en ze vormden een samenscholing tegen Mozes en Aäron.  Ze zochten ruzie met Mozes+ en zeiden: ‘Waren wij ook maar gestorven toen onze broeders voor de ogen van Jehovah stierven!  Waarom hebben jullie Jehovah’s gemeente naar deze woestijn gebracht? Om ons en ons vee hier te laten sterven?+  Waarom hebben jullie ons uit Egypte geleid en ons naar deze verschrikkelijke plaats gebracht?+ Er zijn hier geen zaden, vijgen, wijnstokken en granaatappels, en er is geen water om te drinken.’+  Mozes en Aäron lieten de gemeente achter en gingen naar de ingang van de tent van samenkomst. Daar lieten ze zich voorover op de grond vallen, en Jehovah’s glorie verscheen aan hen.+  Jehovah zei tegen Mozes:  ‘Neem de staf en roep met je broer Aäron de gemeenschap bijeen. Zeg in hun bijzijn tegen de rots dat die water moet geven. Je moet voor hen water uit de rots laten komen en de gemeenschap en hun vee te drinken geven.’+  Mozes nam dus de staf die vóór Jehovah lag,+ zoals Hij hem had opgedragen. 10  Toen lieten Mozes en Aäron de gemeente voor de rots samenkomen. Hij zei tegen hen: ‘Luister, opstandig volk! Moeten wij voor jullie uit deze rots water laten komen?’+ 11  Mozes hief zijn hand op en sloeg twee keer met zijn staf op de rots. Toen stroomde er volop water uit, en de gemeenschap en hun vee gingen drinken.+ 12  Later zei Jehovah tegen Mozes en Aäron: ‘Omdat jullie geen geloof in mij hebben getoond en mij niet voor de ogen van de Israëlieten hebben geheiligd, zullen jullie deze gemeente niet het land binnenleiden dat ik hun zal geven.’+ 13  Dat is het water van Me̱riba,*+ waar de Israëlieten ruzie met Jehovah maakten, zodat hij onder hen geheiligd werd. 14  Vanuit Ka̱des stuurde Mozes boodschappers naar de koning van Edom met het bericht:+ ‘Dit zegt uw broeder Israël:+ “U weet heel goed wat voor moeilijkheden we allemaal hebben meegemaakt. 15  Onze voorouders zijn naar Egypte gegaan.+ We hebben jarenlang*+ in Egypte gewoond, en de Egyptenaren hebben ons en onze voorouders slecht behandeld.+ 16  Uiteindelijk hebben we tot Jehovah geroepen+ en hij hoorde ons. Hij stuurde een engel+ en leidde ons uit Egypte. Nu zijn we in Ka̱des, een stad aan de grens van uw gebied. 17  Laat ons alstublieft door uw land trekken. We zullen niet door akkers of wijngaarden trekken, en we zullen geen water uit de putten drinken. Zolang we in uw gebied zijn, zullen we over de Koningsweg gaan en niet naar rechts of naar links afslaan.”’+ 18  Maar Edom antwoordde: ‘Jullie mogen niet door ons gebied trekken, anders kom ik jullie met het zwaard tegemoet.’ 19  Hierop zeiden de Israëlieten tegen hem: ‘We zullen over de grote weg reizen, en als wij of ons vee van uw water drinken, zullen we ervoor betalen.+ We willen alleen maar te voet door uw gebied trekken.’+ 20  Toch zei hij: ‘Jullie mogen er niet doorheen trekken.’+ Vervolgens kwam Edom met een groot en sterk leger* op ze* af. 21  Edom weigerde dus Israël door zijn gebied te laten trekken. Daarom trok Israël daar weg.+ 22  Het volk Israël, de hele gemeenschap, vertrok uit Ka̱des en kwam bij de berg Hor.+ 23  Toen zei Jehovah op de berg Hor, bij de grens van het land Edom, het volgende tegen Mozes en Aäron: 24  ‘Aäron zal tot zijn volk vergaderd worden.*+ Het land dat ik de Israëlieten geef, zal hij niet binnengaan omdat jullie allebei ongehoorzaam zijn geweest aan mijn bevel in verband met het water van Me̱riba.+ 25  Ga met Aäron en zijn zoon Elea̱zar de berg Hor op. 26  Trek Aäron de priesterkleding+ uit en doe die zijn zoon Elea̱zar+ aan, en Aäron zal daar sterven.’* 27  Mozes deed dus wat Jehovah had geboden. Voor de ogen van de hele gemeenschap gingen ze de berg Hor op. 28  Toen trok Mozes Aäron de priesterkleding uit en deed die zijn zoon Elea̱zar aan. Aäron stierf daar op de top van de berg.+ Vervolgens daalden Mozes en Elea̱zar de berg af. 29  Toen de gemeenschap begreep dat Aäron gestorven was, ging het hele huis van Israël 30 dagen om hem rouwen.+

Voetnoten

Bet.: ‘ruzie’.
Lett.: ‘vele dagen’.
Lett.: ‘een zwaar volk en een sterke hand’.
Lett.: ‘hem’.
Een poëtische uitdrukking voor de dood.
Lett.: ‘zal vergaderd worden en daar sterven’.