Numeri 24:1-25

  • Bileams 3de spreuk (1-11)

  • Bileams 4de spreuk (12-25)

24  Toen Bi̱leam inzag dat Jehovah Israël graag wilde zegenen,* ging hij niet opnieuw zoeken naar onheilspellende voortekens,+ maar keerde hij zijn gezicht naar de woestijn.  Bi̱leam zag daar het kamp van Israël, ingedeeld volgens hun stammen.+ Toen kwam Gods geest op hem.+  Hij sprak de volgende spreuk uit:+ ‘De uitspraak van Bi̱leam, de zoon van Be̱or,de uitspraak van de man wiens ogen geopend zijn,   de uitspraak van degene die het woord van God hoort,die een visioen van de Almachtige zag,die zich neerboog met ontsloten ogen:+   Hoe mooi zijn je tenten, Jakob,hoe mooi zijn je woningen, Israël!+   Als valleien* liggen ze verspreid,+als tuinen langs de rivier,als aloë’s die Jehovah heeft geplant,als ceders langs het water.   Water blijft uit zijn twee leren emmers sijpelen,en zijn zaad* wordt gezaaid langs vele wateren.+ Ook zal zijn koning+ groter zijn dan A̱gag,+en zijn koninkrijk zal verheven worden.+   God leidt hem uit Egypte,hij is voor hen als de hoorns van een wilde stier. Hij zal de volken, zijn onderdrukkers, verteren,+hun botten zal hij afknagen, en hij zal ze met zijn pijlen verpletteren.   Hij gaat liggen, hij vlijt zich neer als een leeuw,en wie durft een leeuw wakker te maken? Wie jou zegenen, zijn gezegend,en wie jou vervloeken, zijn vervloekt.’+ 10  Toen werd Ba̱lak woedend op Bi̱leam. Vol minachting sloeg hij zijn handen tegen elkaar en zei tegen Bi̱leam: ‘Ik heb je laten komen om mijn vijanden te vervloeken,+ maar het enige wat je hebt gedaan is ze drie keer zegenen. 11  Maak dat je wegkomt! Ga naar huis. Ik was van plan je met eer te overladen,+ maar Jehovah heeft je die eer ontnomen.’ 12  Bi̱leam antwoordde: ‘Ik had het toch gezegd tegen de boodschappers die u stuurde? Ik zei: 13  “Al zou Ba̱lak mij zijn huis vol zilver en goud geven, ik zou uit mezelf* niets kunnen doen wat tegen het bevel van Jehovah ingaat, of het nu goed is of slecht. Ik zal alleen zeggen wat Jehovah me opdraagt.”+ 14  Nu ga ik weer naar mijn volk. Kom, ik zal u laten weten wat dit volk in de toekomst* uw volk zal aandoen.’ 15  Toen sprak hij de volgende spreuk uit:+ ‘De uitspraak van Bi̱leam, de zoon van Be̱or,de uitspraak van de man wiens ogen geopend zijn,+ 16  de uitspraak van degene die het woord van God hoort,degene die de kennis van de Allerhoogste heeft,die een visioen van de Almachtige zagterwijl hij zich neerboog met ontsloten ogen: 17  Ik zal hem zien, maar niet nu. Ik zal naar hem kijken, maar niet binnenkort. Uit Jakob zal een ster+ opkomenen uit Israël zal een scepter+ oprijzen.+ Hij zal het voorhoofd van Moab* beslist verpletteren+en de schedel van alle zonen van verwoesting. 18  Edom zal in bezit worden genomen,+ja, Se̱ïr+ zal het bezit van zijn vijanden worden,+terwijl Israël zijn moed toont. 19  Uit Jakob zal iemand onderwerpen,+en hij zal ombrengen wie uit de stad ontkomt.’ 20  Toen Bi̱leam A̱malek zag, vervolgde hij zijn spreuk: ‘A̱malek was de eerste van de volken,+maar uiteindelijk zal hij ten onder gaan.’+ 21  Toen hij de Kenieten+ zag, vervolgde hij zijn spreuk: ‘Veilig is jullie woonplaats, als een nest gebouwd op een rots. 22  Maar iemand zal Ka̱jin verbranden. Hoelang nog voordat Assyrië je als gevangene wegvoert?’ 23  En hij vervolgde zijn spreuk: ‘Wee! Wie zal in leven blijven als God dat doet? 24  Van de kust van Ki̱ttim+ zullen schepen komen. Ze zullen Assyrië+ onderdrukken,en ook He̱ber zullen ze onderdrukken. Maar ook hij zal volledig ten onder gaan.’ 25  Toen vertrok Bi̱leam+ en ging weer op weg.* Ook Ba̱lak vertrok.

Voetnoten

Of ‘dat het goed was in Jehovah’s ogen Israël te zegenen’.
Of ‘wadi’s’.
Of ‘nageslacht’.
Lett.: ‘mijn hart’.
Of ‘aan het eind van de dagen’.
Of ‘de slapen van Moabs hoofd’.
Lett.: ‘ging terug naar zijn plaats’.