Numeri 33:1-56
33 Dit waren de etappes van de reis van de Israëlieten nadat ze, gegroepeerd naar legerafdeling,*+ uit Egypte+ waren vertrokken onder leiding van Mozes en Aäron.+
2 In opdracht van Jehovah schreef Mozes steeds per etappe van hun reis de vertrekplaatsen op. Dit waren de etappes van de ene vertrekplaats naar de andere:+
3 Op de 15de dag van de eerste maand vertrokken ze uit Rame̱ses.+ Op de dag na het Pascha+ trokken de Israëlieten vol vertrouwen* weg voor de ogen van alle Egyptenaren.
4 Ondertussen waren de Egyptenaren alle eerstgeborenen aan het begraven die Jehovah onder hen had gedood,+ want Jehovah had het vonnis voltrokken aan hun goden.+
5 De Israëlieten vertrokken dus uit Rame̱ses en sloegen hun kamp op in Su̱kkoth.+
6 Toen vertrokken ze uit Su̱kkoth en sloegen hun kamp op in E̱tham,+ dat aan de rand van de woestijn ligt.
7 Vervolgens vertrokken ze uit E̱tham en gingen terug in de richting van Pi-Ha̱chiroth, dat tegenover Baäl-Se̱fon ligt,+ en ze sloegen hun kamp op vóór Mi̱gdol.+
8 Daarna vertrokken ze uit Pi-Ha̱chiroth en trokken dwars door de zee+ naar de woestijn.+ Ze gingen drie dagreizen ver de woestijn van E̱tham+ in en sloegen toen hun kamp op in Ma̱ra.+
9 Ze vertrokken uit Ma̱ra en kwamen in E̱lim. In E̱lim waren 12 waterbronnen en 70 palmbomen. Daarom sloegen ze daar hun kamp op.+
10 Vervolgens vertrokken ze uit E̱lim en sloegen hun kamp op bij de Rode Zee.
11 Daarna gingen ze bij de Rode Zee weg en sloegen hun kamp op in de woestijn van Sin.+
12 Toen vertrokken ze uit de woestijn van Sin en sloegen hun kamp op in Do̱fka.
13 Later vertrokken ze uit Do̱fka en sloegen hun kamp op in A̱lus.
14 Vervolgens vertrokken ze uit A̱lus en sloegen hun kamp op in Ra̱fidim,+ waar geen water voor het volk was om te drinken.
15 Daarna vertrokken ze uit Ra̱fidim en sloegen hun kamp op in de Sinaïwoestijn.+
16 Ze vertrokken uit de Sinaïwoestijn en sloegen hun kamp op in Ki̱broth-Hatta̱äva.+
17 Toen vertrokken ze uit Ki̱broth-Hatta̱äva en sloegen hun kamp op in Ha̱zeroth.+
18 Daarna vertrokken ze uit Ha̱zeroth en sloegen hun kamp op in Ri̱thma.
19 Vervolgens vertrokken ze uit Ri̱thma en sloegen hun kamp op in Ri̱mmon-Pe̱rez.
20 Toen vertrokken ze uit Ri̱mmon-Pe̱rez en sloegen hun kamp op in Li̱bna.
21 Ze vertrokken uit Li̱bna en sloegen hun kamp op in Ri̱ssa.
22 Vervolgens vertrokken ze uit Ri̱ssa en sloegen hun kamp op in Kehela̱tha.
23 Toen vertrokken ze uit Kehela̱tha en sloegen hun kamp op bij de berg Sa̱fer.
24 Daarna gingen ze weg bij de berg Sa̱fer en sloegen hun kamp op in Ha̱rada.
25 Toen vertrokken ze uit Ha̱rada en sloegen hun kamp op in Ma̱kheloth.
26 Vervolgens vertrokken ze+ uit Ma̱kheloth en sloegen hun kamp op in Ta̱hath.
27 Daarna vertrokken ze uit Ta̱hath en sloegen hun kamp op in Te̱rah.
28 Toen vertrokken ze uit Te̱rah en sloegen hun kamp op in Mi̱thka.
29 Later vertrokken ze uit Mi̱thka en sloegen hun kamp op in Hasmo̱na.
30 Vervolgens vertrokken ze uit Hasmo̱na en sloegen hun kamp op in Mose̱roth.
31 Toen vertrokken ze uit Mose̱roth en sloegen hun kamp op in Be̱né-Ja̱äkan.+
32 Ze vertrokken uit Be̱né-Ja̱äkan en sloegen hun kamp op in Hor-Haggi̱dgad.
33 Vervolgens vertrokken ze uit Hor-Haggi̱dgad en sloegen hun kamp op in Jotba̱tha.+
34 Later vertrokken ze uit Jotba̱tha en sloegen hun kamp op in Abro̱na.
35 Toen vertrokken ze uit Abro̱na en sloegen hun kamp op in E̱zeon-Ge̱ber.+
36 Daarna vertrokken ze uit E̱zeon-Ge̱ber en sloegen hun kamp op in de woestijn van Zin,+ dat wil zeggen Ka̱des.
37 Later vertrokken ze uit Ka̱des en sloegen hun kamp op bij de berg Hor,+ aan de grens van het land Edom.
38 De priester Aäron beklom in opdracht van Jehovah de berg Hor en daar stierf hij in het 40ste jaar nadat de Israëlieten uit Egypte waren vertrokken, op de eerste dag van de vijfde maand.+
39 Aäron was 123 jaar oud toen hij op de berg Hor stierf.
40 De Kanaänitische koning van A̱rad,+ die in de Ne̱geb in het land Kanaän woonde, kreeg te horen dat de Israëlieten eraan kwamen.
41 Na verloop van tijd gingen ze weg bij de berg Hor+ en ze sloegen hun kamp op in Zalmo̱na.
42 Daarna vertrokken ze uit Zalmo̱na en sloegen hun kamp op in Fu̱non.
43 Vervolgens vertrokken ze uit Fu̱non en sloegen hun kamp op in O̱both.+
44 Toen vertrokken ze uit O̱both en sloegen hun kamp op in I̱jje-A̱barim, aan de grens van Moab.+
45 Later vertrokken ze uit I̱jjim en sloegen hun kamp op in Di̱bon-Gad.+
46 Daarna vertrokken ze uit Di̱bon-Gad en sloegen hun kamp op in A̱lmon-Diblatha̱ïm.
47 Toen vertrokken ze uit A̱lmon-Diblatha̱ïm en sloegen hun kamp op in de bergen van A̱barim+ tegenover Ne̱bo.+
48 Uiteindelijk gingen ze weg uit de bergen van A̱barim en ze sloegen hun kamp op in de woestijnvlakte van Moab, bij de Jordaan, tegenover Jericho.+
49 Ze sloegen hun kamp op langs de Jordaan, van Beth-Je̱simoth tot aan Abel-Si̱ttim,+ in de woestijnvlakte van Moab.
50 In de woestijnvlakte van Moab, bij de Jordaan, tegenover Jericho, zei Jehovah tegen Mozes:
51 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Jullie steken straks de Jordaan over naar het land Kanaän.+
52 Verdrijf alle bewoners van het land, vernietig al hun gebeeldhouwde stenen+ en hun metalen* beelden,+ en verwoest al hun heilige offerhoogten.+
53 Jullie moeten het land innemen en er gaan wonen, want ik zal jullie het land beslist als bezit geven.+
54 Verdeel het land door loting+ als bezit onder jullie families. Aan een grotere groep moet je een groter erfdeel geven en aan een kleinere groep een kleiner erfdeel.+ Het lot zal bepalen waar ieders erfdeel is. Jullie zullen je erfelijke bezit ontvangen volgens de stammen van jullie voorvaders.+
55 Maar als jullie de bewoners van het land niet verdrijven,+ zullen degenen die daar overblijven, worden als doorns in je ogen en als stekels in je zij, en ze zullen jullie tot last zijn in het land waar jullie gaan wonen.+
56 En wat ik van plan was met hen te doen, zal ik met jullie doen.”’+